§ 1
Een oriënterend bodemonderzoek heeft tot doel uit te maken of er duidelijke aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. [...]
§ 2
Een oriënterend bodemonderzoek wordt uitgevoerd onder leiding van een bodemsaneringsdeskundige conform de standaardprocedure, vastgesteld door de Vlaamse Regering op voorstel van de OVAM. Een verslag van het oriënterend bodemonderzoek wordt opgemaakt en bij de OVAM ingediend door de bodemsaneringsdeskundige conform de voormelde standaardprocedure.
Een bodemonderzoek dat niet is uitgevoerd conform de standaardprocedure, vermeld in het eerste lid, wordt niet beschouwd als een oriënterend bodemonderzoek.
§ 3
[...]
§ 4
[...]
Binnen een termijn van zestig dagen na de ontvangst van het verslag van het oriënterend bodemonderzoek spreekt de OVAM zich uit over de aard van de bodemverontreiniging. Ze oordeelt ook of er duidelijke aanwijzingen zijn van een ernstige bodemverontreiniging of van een bodemverontreiniging die de bodemsaneringsnormen overschrijdt of dreigt te overschrijden.
De OVAM brengt de opdrachtgever van het oriënterend bodemonderzoek op de hoogte van de beslissingen, vermeld in het eerste lid.
Alle belanghebbenden kunnen tegen de beslissingen van de OVAM, vermeld in het eerste lid, beroep indienen bij de Vlaamse Regering conform artikel 153 tot en met 155.
In afwijking van artikel 29 en 102 moet voor de overdracht van een privatief deel van een onroerend goed dat valt onder het stelsel van gedwongen mede-eigendom zoals bedoeld in artikel 577-3 van het Burgerlijk Wetboek of dat valt onder toepassing van artikel 577-2 van het Burgerlijk Wetboek, alleen in de volgende gevallen een oriënterend bodemonderzoek worden uitgevoerd:
1° | in dat privatieve deel is of was een risico-inrichting gevestigd; |
2° | in de gemeenschappelijke delen is of was een risico-inrichting gevestigd, die uitsluitend bestemd is of was voor dat privatieve deel. |
Het oriënterend bodemonderzoek wordt uitgevoerd op initiatief en op kosten van de overdrager of desgevallend de gemandateerde.
In de volgende gevallen moet voor een onroerend geheel dat valt onder het stelsel van gedwongen mede-eigendom, vermeld in artikel 577-3 van het Burgerlijk Wetboek, een oriënterend bodemonderzoek worden uitgevoerd op initiatief en op kosten van de vereniging van mede-eigenaars voor 31 december 2014 :
1° | voor de vestiging van de gedwongen mede-eigendom was een risico-inrichting gevestigd op de grond waarop de gedwongen mede-eigendom gevestigd is; |
2° | in de gemeenschappelijke delen was een risico-inrichting gevestigd die bestemd was ten behoeve van de gedwongen mede-eigendom. |
Bij afwezigheid van een vereniging van mede-eigenaars wordt het oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd op initiatief en op kosten van de mede-eigenaars.
[...]
§ 1.
Voor de volgende risicogronden waarop volgens de informatie in het grondeninformatieregister nog geen oriënterend bodemonderzoek is uitgevoerd, moet op initiatief en op kosten van de volgende personen een oriënterend bodemonderzoek worden uitgevoerd:
1° | risicogronden waarop een of meer risico-inrichtingen, aangeduid in bijlage 1 van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007 met kenletter ‘O’, worden geëxploiteerd met aanvang van de exploitatie vóór 29 oktober 1995: de exploitant van de risico-inrichting; |
2° | risicogronden waarop een of meer risico-inrichtingen, vermeld in bijlage 1 van het VLAREBO-besluit van 14 december 2007, werden geëxploiteerd met aanvang van de exploitatie vóór 29 oktober 1995: de eigenaar van de risicogrond. |
De bodemsaneringsdeskundige onder wiens leiding het oriënterend bodemonderzoek werd uitgevoerd, dient het verslag in bij de OVAM.
§ 2.
Het oriënterend bodemonderzoek moet worden uitgevoerd en het verslag ervan bij de OVAM worden ingediend voor het volgende tijdstip:
1° | voor de risicogronden, vermeld in paragraaf 1, 1°: vóór 31 januari 2027; | |
2° | voor de risicogronden, vermeld in paragraaf 1, 2°: | |
a) | als het gaat om een of meer risico-inrichtingen waarvan minstens één met kenletter ‘B’: vóór 31 december 2021; | |
b) | als het gaat om een risico-inrichting met kenletter ‘A’, meerdere risico-inrichtingen met allemaal kenletter ‘A’ of meerdere risico-inrichtingen waarvan minstens één met kenletter ‘A’ en geen enkele met kenletter ‘B’: vóór 31 december 2023; | |
c) | als het gaat om een risico-inrichting met kenletter ‘O’ of meerdere risico-inrichtingen met allemaal kenletter ‘O’: vóór 31 januari 2027. |
§ 3.
De eigenaar is niet verplicht om het oriënterend bodemonderzoek uit te voeren als de OVAM op basis van het dossier van de grond of het gemotiveerd standpunt van de eigenaar van oordeel is dat cumulatief voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° | de eigenaar heeft de risico-inrichtingen niet zelf geëxploiteerd; |
2° | de risico-inrichtingen werden op de grond geëxploiteerd voor hij eigenaar werd van de grond; |
3° | sinds de verwerving heeft de eigenaar de grond alleen aangewend voor particulier gebruik; |
4° | als de eigenaar het eigendomsrecht op de risicogrond door vererving heeft verworven: in hoofde van de erflater is voldaan aan de vrijstellingsvoorwaarden, vermeld in punt 1° tot en met 3°. |
De eigenaar dient zijn aanvraag tot vrijstelling van de plicht tot het uitvoeren van het oriënterend bodemonderzoek met gemotiveerd standpunt in bij de OVAM. Dit kan op elk tijdstip, maar moet op straffe van niet-ontvankelijkheid van de aanvraag gebeuren uiterlijk binnen een termijn van negentig dagen na ontvangst van de brief waarin de OVAM de eigenaar wijst op zijn zelfstandige verplichting om het oriënterend bodemonderzoek uit te voeren. De OVAM onderzoekt het gemotiveerd standpunt van de ontvankelijke aanvraag en oordeelt of de eigenaar voldoet aan de vrijstellingsvoorwaarden. De OVAM stelt de eigenaar in kennis van haar beslissing binnen een termijn van negentig dagen na ontvangst van de aanvraag.
Alle belanghebbenden kunnen tegen de beslissing van de OVAM beroep indienen bij de Vlaamse Regering conform artikel 153 tot en met 155.
§ 4.
Als de eigenaar van de risicogrond vrijstelling van de bodemonderzoeksplicht heeft verkregen, gaat die vrijstelling op het moment van de overdracht van de grond van rechtswege over op de verwerver als die de risico-inrichtingen niet zelf heeft geëxploiteerd op de grond.
§ 1.
Naar aanleiding van de aanvang van de exploitatie van de door de Vlaamse Regering aangewezen risico-inrichtingen die vergunningsplichtig zijn krachtens titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, wordt op initiatief en op kosten van de exploitant een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd.
Het oriënterend bodemonderzoek wordt uitgevoerd en het verslag daarvan wordt aan de OVAM bezorgd vóór de omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie van de risico-inrichting bij de vergunningverlenende overheid wordt ingediend.
§ 2.
Voor de risico-inrichtingen, vermeld in paragraaf 1, waarvoor op het moment van de aanvang van de exploitatie de onderzoeksplicht, vermeld in § 1, niet van toepassing was, wordt op initiatief en op kosten van de exploitant eenmalig een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd.
De Vlaamse Regering bepaalt voor welke van die risico-inrichtingen het oriënterend bodemonderzoek wordt uitgevoerd en het verslag daarvan aan de OVAM wordt bezorgd vóór 7 januari 2014, en voor welke van die risico-inrichtingen die verplichtingen worden uitgevoerd vóór 7 juli 2015.
Als de OVAM van oordeel is dat er aanwijzingen zijn voor een ernstige bodemverontreiniging op een grond, kan ze de personen, vermeld in artikel 11 of 22, de verplichting opleggen om binnen een bepaalde termijn een oriënterend bodemonderzoek op de grond uit te voeren en het verslag ervan aan haar te bezorgen.
Alle belanghebbenden kunnen tegen de beslissing van de OVAM, vermeld in het eerste lid, beroep indienen bij de Vlaamse Regering conform artikel 153 tot en met 155.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waarbij in de gevallen, vermeld in artikelen 29 tot en met 34, geen verplichting bestaat om een nieuw orienterend bodemonderzoek uit te voeren of een verplichting bestaat om slechts een beperkte aanvulling van het meest recente oriënterend bodemonderzoek uit te voeren.
§ 1
Een beschrijvend bodemonderzoek wordt uitgevoerd om de ernst van de bodemverontreiniging vast te stellen. Het beoogt een beschrijving te geven van de soort, de aard, de hoeveelheid, de concentratie, de oorsprong en de omvang van de verontreinigende stoffen of organismen, de mogelijkheid op verspreiding ervan en het gevaar op blootstelling eraan van mensen, planten en dieren en van het grond- en oppervlaktewater.
Daarnaast kunnen in een beschrijvend bodemonderzoek gegevens worden opgenomen met betrekking tot de inschatting van het gevaar op blootstelling aan de bodemverontreiniging van mensen, planten en dieren en van het grond- en oppervlaktewater bij een potentieel andere bestemming.
§ 2
Een beschrijvend bodemonderzoek wordt uitgevoerd onder leiding van een bodemsaneringsdeskundige conform de standaardprocedure, vastgesteld door de Vlaamse Regering op voorstel van de OVAM. Een verslag van het beschrijvend bodemonderzoek wordt opgemaakt en bij de OVAM ingediend door de bodemsaneringsdeskundige conform de voormelde standaardprocedure.
Een bodemonderzoek dat niet is uitgevoerd conform de standaardprocedure, vermeld in het eerste lid, wordt niet beschouwd als een beschrijvend bodemonderzoek.
§ 3
Een beschrijvend bodemonderzoek kan gefaseerd worden uitgevoerd in de gevallen en overeenkomstig de voorwaarden die worden bepaald in de standaardprocedure, vermeld in § 2.
Binnen een termijn van zestig dagen na de ontvangst van het verslag van het beschrijvend bodemonderzoek spreekt de OVAM zich uit over:
1° | de aard van de bodemverontreiniging; |
2° | de aanwezigheid van een bodemverontreiniging die de bodemsaneringsnormen overschrijdt of van een ernstige bodemverontreiniging. |
De OVAM brengt de opdrachtgever van het beschrijvend bodemonderzoek op de hoogte van de beslissingen, vermeld in het eerste lid.
Alle belanghebbenden kunnen tegen de beslissingen van de OVAM, vermeld in het eerste lid, beroep indienen bij de Vlaamse Regering conform artikel 153 tot en met 155.
Het beschrijvend bodemonderzoek kan gelijktijdig of onmiddellijk na het oriënterend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In dat geval worden de resultaten van beide onderzoeken in een verslag bij de OVAM ingediend, onder de benaming ‘Verslag van oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek’.
Een oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek wordt uitgevoerd onder leiding van een bodemsaneringsdeskundige conform de standaardprocedure, vastgesteld door de Vlaamse Regering op voorstel van de OVAM. Een verslag van oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek wordt opgemaakt en bij de OVAM ingediend door de bodemsaneringsdeskundige conform de voormelde standaardprocedure.
Een bodemonderzoek dat niet is uitgevoerd conform de standaardprocedure vermeld in het tweede lid, wordt niet beschouwd als een oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek.
Artikel 40 is van overeenkomstige toepassing op de beslissingen over het oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek.
Binnen een termijn van zestig dagen na de ontvangst van het verslag van een oriënterend bodemonderzoek, een beschrijvend bodemonderzoek, een oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek of siteonderzoek kan de OVAM beoordelen of het betreffende bodemonderzoek conform de overeenstemmende standaardprocedure is uitgevoerd. Als de OVAM de conformiteit van het bodemonderzoek beoordeelt, brengt ze de opdrachtgever van het bodemonderzoek op de hoogte van haar beslissing binnen de voormelde termijn van zestig dagen.
Alle belanghebbenden kunnen tegen de beslissing van de OVAM, vermeld in het eerste lid, beroep indienen bij de Vlaamse Regering conform artikel 153 tot en met 155.