Indelingsrubrieken vermeld in de meldingen van standaardgarages en – carrosseriebedrijven
|
Rubrieken van de indelingslijst
|
15.5.1.a
|
werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen (al of niet met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden), met gebruik van maximaal 4 schouwputten of hefbruggen als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in een ander gebied dan industriegebied, respectievelijk maximaal 10 schouwputten of hefbruggen als ze volledig gelegen zijn in industriegebied
|
15.2
|
andere werkplaatsen voor het nazicht, het herstellen en het onderhouden van motorvoertuigen (met inbegrip van carrosseriewerkzaamheden) dan de werkplaatsen, vermeld in rubriek 15.3 en 15.5
|
15.5.1.b
|
installaties voor het mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen waarmee alleen producten voor het overspuiten van voertuigen worden aangebracht met een maximaal gehalte aan vluchtige organische stoffen, zoals conform de EG-richtlijn 2004/42/EG, bepaald in bijlage 2B van het koninklijk besluit van 7 oktober 2005 inzake de reductie van het gehalte aan vluchtige organische stoffen in bepaalde verven en vernissen en in producten voor het overspuiten van voertuigen (zie B van voetnota onder rubriek 4.3, b)), met een geļnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 25 kW als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 5 kW tot en met 60 kW als ze volledig gelegen zijn in industriegebied
|
4.3.b.1°
|
inrichtingen voor het mechanisch, pneumatisch of elektrostatisch aanbrengen van bedekkingsmiddelen:
inrichtingen waarin bedekkingsmiddelen worden aangebracht met een maximaal gehalte aan vluchtige organische stoffen, zoals conform de EG-richtlijn 2004/42/EG, bepaald in bijlage 2A en 2B van het koninklijk besluit van 7 oktober 2005 inzake de reductie van het gehalte aan vluchtige organische stoffen in bepaalde verven en vernissen en in producten voor het overspuiten van voertuigen (voetnoot zie achteraan bijlage 1), met een geļnstalleerde totale drijfkracht van:
i) 5 kW tot en met 60 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied
ii) 5 kW tot en met 25 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan het industriegebied, vermeld in i)
|
15.5.2.a.1
|
het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m3/jaar:
als het lozingspunt is gelegen in een gemeente waarvoor het gemeentelijke zoneringsplan definitief is vastgesteld en het lozingspunt is gelegen in een centraal gebied of een collectief geoptimaliseerd en individueel te optimaliseren buitengebied of buiten het zoneringsplan
|
3.2
|
het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m³/jaar:
2° als het lozingspunt is gelegen in een gemeente waarvoor het gemeentelijke zoneringsplan definitief is vastgesteld:
a) het lozingspunt ligt in een centraal gebied of een collectief geoptimaliseerd en individueel te optimaliseren buitengebied of buiten het zoneringsplan
|
15.5.2.a.2
|
het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van bedrijfsafvalwater dat geen van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C van dit besluit, bevat in concentraties, hoger dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom “indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)” van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met een debiet tot en met 2 m3/h.
Als het indelingscriterium GS voor een lozingsparameter lager ligt dan de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van dit besluit, wordt voor deze parameter de rapportagegrens gehanteerd.
|
3.4
|
het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van bedrijfsafvalwater dat al of niet een of meer van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C, bevat in concentraties die hoger zijn dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom “indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)” van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met een debiet:
Opmerking:
Als het indelingscriterium GS voor een lozingsparameter lager ligt dan de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van dit besluit, wordt voor deze parameter de rapportagegrens gehanteerd.
1° tot en met 2 m3/h:
a) als het bedrijfsafvalwater geen hogere concentratie van gevaarlijke stoffen dan de voormelde concentraties bevat
|
15.5.2.a.3
|
afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijbehorende slibproductie voor de behandeling van:
i) ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk
afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m³/jaar
ii) bedrijfsafvalwater dat geen van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C van dit besluit, bevat in concentraties die hoger zijn dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom “indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)” van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met een effluent tot en met 5 m³/uur
Als het indelingscriterium GS voor een lozingsparameter lager ligt dan de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van dit besluit, wordt voor die parameter de rapportagegrens gehanteerd.
|
3.6
|
afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijbehorende slibproductie:
1. voor de behandeling van ander huishoudelijk afvalwater dan huishoudelijk afvalwater dat afkomstig is van woongelegenheden, met een debiet van meer dan 600 m³/jaar
2. […]
3. voor de behandeling van bedrijfsafvalwater dat al of niet een of meer van de gevaarlijke stoffen, vermeld in bijlage 2C, bevat in hogere concentraties dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom “indelingscriterium GS (gevaarlijke stoffen)” van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van dit besluit, met uitzondering van de in rubriek 3.6.5 ingedeelde inrichtingen, met een effluent:
Opmerking:
Als het indelingscriterium GS voor een lozingsparameter lager ligt dan de rapportagegrens, vermeld in artikel 4 van bijlage 4.2.5.2 van dit besluit, wordt voor deze parameter de rapportagegrens gehanteerd.
1° tot en met 5 m3/h:
a) als het effluentwater geen hogere concentratie van gevaarlijke stoffen dan de voormelde concentraties bevat
|
15.5.2.b
|
elektrische noodgroep met een geļnstalleerd totaal elektrisch vermogen van maximaal 1000 kW, aangedreven door gas- of dieselmotor met een totaal nominaal vermogen van 100 kW tot en met 300 kW als die volledig gelegen is in industriegebied
|
12.1
|
Elektriciteitsproductie
niet in rubrieken 20.1.5, 20.1.6 en 43.2 bedoelde inrichtingen voor elektriciteitsproductie, uitgezonderd de aspecten die betrekking hebben op de kernbrandstofcyclus:
uitzonderingen:
- elektriciteitsproductie op basis van zonne-energie is niet ingedeeld
- verplaatsbare elektriciteitsproductiegroepen tijdelijk ingezet voor de elektrische voeding van werktuigen, toestellen en installaties gebruikt bij de uitvoering van de eigenlijke bouw-, sloop- of wegeniswerken en verplaatsbare elektrische noodgroepen zijn niet ingedeeld in rubriek 12.1.
- de inrichtingen voor elektriciteitsproductie, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in rubriek 12.1.
opmerking:
Voor noodstroomgroepen met minder dan 500 bedrijfsuren per kalenderjaar, moet het elektrisch (schijnbaar) vermogen maar voor 50% in rekening worden gebracht voor het bepalen van het totaal elektrisch (schijnbaar) vermogen.
1.1° inrichtingen die wisselspanning opwekken, met een geļnstalleerd totaal elektrisch schijnbaar vermogen van:
a) 150 kVA tot en met 800 kVA als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied150 kVA tot en met 200 b) kVA als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt
2.1° inrichtingen die gelijkspanning opwekken, met een geļnstalleerd totaal elektrisch vermogen van:
a) 150 kW tot en met 800 kW als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied
b) 150 kW tot en met 200 kW als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt
|
15.5.2.c
|
elektrische transformatoren met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1000 kVA
|
12.2.1
|
Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van: 100 kVA tot en met 1.000 kVA
|
15.5.2.d
|
vaste inrichtingen voor het laden van elektrische accumulatoren door middel van toestellen met een geļnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW
|
12.3.1
|
accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geļnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kW
|
15.5.2.e
|
al dan niet overdekte ruimten waarin 3 tot en met 25 autovoertuigen of aanhangwagens worden gestald die geen personenwagens zijn
|
15.1.1
|
Al dan niet overdekte andere ruimte dan de ruimte, vermeld in rubriek 15.5 en 19.8, waarin de volgende voertuigen gestald worden: 3 tot en met 25 autovoertuigen of aanhangwagens, die geen personenwagens zijn
|
15.5.2.f
|
niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens, beperkt tot minder dan 10 voertuigen of aanhangwagens per dag als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk zonder beperking als ze volledig gelegen zijn in industriegebied
|
15.4.a
|
andere niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens dan de inrichtingen, vermeld in rubriek 15.5:
1°volledig gelegen in een industriegebied
2° volledig of gedeeltelijk gelegen in een ander gebied dan het industriegebied, vermeld in 1°, waarin
a) minder dan 10 voertuigen en hun aanhangwagens per dag worden gewassen |
15.5.2.g
|
al dan niet overdekte ruimte waarin
1. maximaal 25 ton of 25 voertuigwrakken of afgedankte voertuigen die noch vloeistoffen, noch andere gevaarlijke onderdelen bevatten, gestald worden (deze afgedankte voertuigen zijn alleen afkomstig van erkende centra
2. maximaal 5 ton of 5 voertuigwrakken of afgedankte voertuigen die nog wel vloeistoffen of andere gevaarlijke onderdelen bevatten, gestald worden
3. maximaal 25 geaccidenteerde voertuigen gestald worden |
2.2.2.d.1.a
|
opslag en mechanische behandeling van voertuigwrakken of afgedankte voertuigen, met een opslagcapaciteit van
maximaal 25 ton voertuigwrakken of afgedankte voertuigen die noch vloeistoffen, noch andere gevaarlijke onderdelen bevatten (de afgedankte voertuigen zijn alleen afkomstig van erkende centra voor depollutie, demontage en vernietiging van afgedankte voertuigen);
|
2.2.2.d.1.b
|
opslag en mechanische behandeling van voertuigwrakken of afgedankte voertuigen, met een opslagcapaciteit van maximaal 5 ton voertuigwrakken of afgedankte voertuigen die wel nog vloeistoffen of andere gevaarlijke onderdelen kunnen bevatten
|
15.6.1
|
Het al dan niet overdekt stallen van geaccidenteerde voertuigen van: maximaal 25 geaccidenteerde voertuigen
|
15.5.2.h
|
luchtcompressoren en airconditioningsinstallaties met een koelmiddelinhoud < 30 kg met een totale geļnstalleerde drijfkracht van 5 kW tot en met 200 kW
|
16.3.1.1°
|
inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen - ontspannen):
[...]
1° koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren, warmtepompen en airconditioningsinstallaties, met een totale geļnstalleerde drijfkracht van: 5 kW tot en met 200 kW
|
15.5.2.i
|
opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen tot en met 3000 liter
|
17.1.2.2.1°
|
opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in vaste reservoirs, uitgezonderd de opslagplaatsen van drukvaten die deel uitmaken van compressoren, en uitgezonderd buffervaten (reserve aan koelmiddel in een opslagtank waarvan de afnameleiding afgesloten is van het koelcircuit, is wel ingedeeld), met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen: tot en met 3000 liter
|
15.5.2.j
|
opslagplaatsen voor oxiderende, bijtende, en schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door respectievelijk het gevarenpictogram GHS03, GHS05, of GHS07, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 200 tot en met 2000 kg als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk 200 tot en met 20.000 kg als ze volledig gelegen zijn in industriegebied
|
17.3.3
|
oxiderende vloeistoffen en vaste stoffen
opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS03, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van:
1°
a) 200 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied
b) 200 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied
|
17.3.4
|
bijtende vloeistoffen en vaste stoffen
opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van:
1°
a) 200 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied
b) 200 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied
|
17.3.6
|
schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen
opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van:
1°
a) 200 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied
b) 200 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied
|
15.5.2.k
|
opslagplaatsen voor brandgevaarlijke vloeistoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02
1) voor gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen met een vlampunt ≥ 55 °C die behoren tot de ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton
2) voor de overige andere ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 dan de ontvlambare vloeistoffen, vermeld in punt 1, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 10 ton
3) voor ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1 en 2, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 50
kg tot en met 2 ton in verplaatsbare recipiėnten
|
17.3.2.1.1
|
gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt ≥ 55 °C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van:
1° b) 100 kg tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan de inrichtingen, vermeld in punt a
|
17.3.2.1.2
|
overige ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van:
1° 100 kg tot en met 10 ton
|
17.3.2.2
|
ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 1 en 2 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van:
1° 50 kg tot en met 2 ton
|
15.5.2.l
|
opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totaal inhoudsvermogen van 200 liter tot en met 50.000 liter
|
6.4
|
opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van:
1° 200 l tot en met 50.000 l
uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt
|
15.5.2.m
|
opslagplaatsen voor voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS09 met een opslagcapaciteit van meer dan 100 kg tot en met 2000 kg
|
17.3.8
|
vloeistoffen en vaste stoffen die gevaarlijk zijn voor het aquatisch milieu
opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS09, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van:
1° 100 kg tot en met 2 ton
|
15.5.2.n
|
opslagplaatsen voor op lange termijn gezondheidsgevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS08 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 2000 kg als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 100 kg tot en met 20.000 kg als ze volledig gelegen zijn in industriegebied
|
17.3.7
|
vloeistoffen en vaste stoffen die op lange termijn gevaarlijk zijn voor de gezondheid
opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering, gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS08, met een gezamenlijke opslagcapaciteit van:
1°
a) 100 kg tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied
b) 100 kg tot en met 2 ton, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied
|
15.5.2.o
|
brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeistoffen, zoals vermeld in punt k, 1, bestemd voor de voeding van de erop geļnstalleerde motor(en), met maximaal 1 verdeelslang
|
6.5
|
brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding van de erop geļnstalleerde motor(en):
1° inrichtingen met maximaal 2 verdeelslangen
|
15.5.2.p
|
opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen in verpakkingen van maximaal 30 liter of 30 kg als de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5000 kg of 5000 liter
|
17.4
|
opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, en producten, gekenmerkt door gevarenpictogram GHS01, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 l en 5000 kg of 5000 l
|
15.5.2.r
|
installaties voor het mechanisch behandelen van metalen met een geļnstalleerde totale drijfkracht van 5 kW tot en met 100 kW als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 5 kW tot en met 200 kW als ze volledig gelegen zijn in industriegebied
|
29.5.2
|
andere smederijen dan de smederijen, vermeld in rubriek 29.5.1, en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal met een geļnstalleerde totale drijfkracht van:
1°
a) 5 kW tot en met 200 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied
b) 5 kW tot en met 100 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied
|
15.5.2.s
|
installaties voor het ontvetten van metalen of voorwerpen uit metaal […] met een totaal inhoudsvermogen van de baden en spoelbaden of van de opvangrecipiėnten voor de opvang van de gebuikte chemicaliėn als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden] van 10 liter tot en met 300 liter als ze volledig of gedeeltelijk gelegen zijn in ander gebied dan industriegebied, respectievelijk van 10 liter tot en met 1000 liter als ze volledig gelegen zijn in industriegebied
|
29.5.5
|
oppervlaktebehandeling, met inbegrip van ontvetting van metalen door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé, als de gezamenlijke inhoud van de gebruikte behandelingsbaden en spoelbaden of van de opvangrecipiėnten voor de opvang van de gebruikte chemicaliėn, als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, uit de volgende volumes bestaat:
1° a) 10 liter tot en met 1000 liter, als de inrichting volledig in een industriegebied ligt
b)10 liter tot en met 300 liter, als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt
|
29.5.7
|
ontvetten van metalen of voorwerpen van metaal door middel van:
1° gehalogeneerde oplosmiddelen of oplosmiddelen met een vlampunt tot en met 55 °C met een totaal inhoudsvermogen van de baden en de spoelbaden of van de opvangrecipiėnten voor de opvang van de gebruikte chemicaliėn als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, van:
a) 1) 10 l tot en met 1000 l, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied
2) 10 l tot en met 300 l, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied
2° andere organische oplosmiddelen met een totaal inhoudsvermogen van de baden en de spoelbaden of van de opvangrecipiėnten voor de opvang van de gebruikte chemicaliėn als niet gebruikgemaakt wordt van behandelingsbaden en spoelbaden, van:
a) 1) 10 l tot en met 1000 l, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied
2) 10 l tot en met 300 l, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied
|
15.5.2.t
|
vast opgestelde motoren met een totaal nominaal vermogen van 10 kW tot en met 300 kW als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied, respectievelijk van 10 kW tot en met 100 kW als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied
Voor de vast opgestelde motoren met minder dan 360 bedrijfsuren per kalenderjaar die noodgeneratoren aandrijven, moet het nominaal vermogen maar voor 5O% in rekening worden gebracht voor het bepalen van het totaal nominaal vermogen.
|
31.1
|
stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van:
uitzondering:
Motoren met inwendige verbranding die opgesteld zijn op een bouwplaats voor de uitvoering van eigenlijke bouw, sloop- of wegenwerken, zijn niet (in deze rubriek) ingedeeld.
opmerkingen:
De motoren die vallen onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in deze rubriek.
Voor de vast opgestelde motoren met minder dan 500 bedrijfsuren per kalenderjaar die noodgeneratoren of bluswaterpompen aandrijven, moet het nominaal thermisch ingangsvermogen maar voor 50% in rekening worden gebracht voor het bepalen van het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen.
Er kan overlapping zijn met rubriek 43.3.
1°a) 300 kW tot en met 2.000 kW, als de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied
b) 300 kW tot en met 500 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een ander gebied dan industriegebied
|
15.5.2.u
|
stookinstallaties zonder elektriciteitsproductie, met een totaal warmtevermogen van:
1) 300 kW tot en met 2000 kW als de inrichting
i) volledig gelegen is in een industriegebied
ii) gestookt wordt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas
2) 300 kW tot en met 500 kW in de andere gevallen dan de gevallen, vermeld in 1)
|
43.1
|
het stoken in installaties, met uitzondering van stationaire motoren en gasturbines, met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van:
1°
a) 300 kW tot en met 2000 kW, als de inrichting volledig gelegen is in een industriegebied en gestookt wordt met vloeibare brandstoffen, aardgas of vloeibaar gemaakt gas
b) 300 kW tot en met 2000 kW, als de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in een ander gebied dan industriegebied en gestookt wordt met aardgas
c) 300 kW tot en met 500 kW in de andere gevallen dan de gevallen, vermeld in a) en b)
|
15.5.2.v
|
opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiėnten, met uitzondering van de recipiėnten, vermeld in rubriek 48, met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van 300 l tot en met 1000 l
|
17.1.2.1
|
opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiėnten, met uitzondering van de opslagplaatsen, vermeld in rubriek 48, met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van:
1° 300 liter tot en met 1000 liter
|
15.5.2.w
|
vast opgestelde batterijen waarvan het product van het vermogen, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000
|
12.3.1
|
vast opgestelde batterijen waarvan het product van de capaciteit, uitgedrukt in Ah, met de klemspanning, uitgedrukt in V, meer bedraagt dan 10.000
|