artikel
|
wettelijke verplichting
|
1.5.2.1, vierde lid, eerste zin |
Bij elk volgend ingeperkt gebruik van risiconiveau 1 stuurt de gebruiker de risicoanalyse aan de technisch deskundige. |
1.5.2.1, vierde lid, tweede zin |
De technisch deskundige brengt de bevoegde instantie op de hoogte van de ontvangst van de risicoanalyse van het volgende gebruik van risiconiveau 1. |
1.5.2.1, vierde lid, derde zin |
De gebruiker kan de activiteit van risiconiveau 1 aanvangen de dag na de verzending van de risicoanalyse. |
1.5.2.1, vierde lid, vierde zin |
Zodra de technisch deskundige een probleem vaststelt met betrekking tot de risicoanalyse, informeert hij de bevoegde instantie daarover. |
4.1.4.2
|
De exploitant houdt de gegevens met betrekking tot de door dit reglement of de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit opgelegde meet- en registratieverplichtingen, met inbegrip van de registers en balansen, ter beschikking van de toezichthouder en bewaart ze gedurende ten minste 5 jaar.
|
4.1.5.2
|
Alle documenten en gegevens die in toepassing van dit besluit en van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning wat betreft de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten moeten bezorgd worden aan de overheid moeten tevens ter beschikking worden gesteld van de werknemersvertegenwoordiging in de ondernemingsraad en van het comité voor preventie en bescherming op het werk. Bij ontstentenis van deze beide organen worden de documenten en gegevens ter beschikking gesteld van de syndicale delegatie van de onderneming.
|
4.1.5.4 |
Als een inrichting die bestemd is voor het winnen of het kunstmatig aanvullen van grondwater, of een gedeelte ervan, definitief buiten gebruik wordt gesteld, is de exploitant verplicht dat binnen een termijn van drie maanden te melden aan de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor grondwater, ongeacht de klasse waarin de inrichting is ingedeeld. |
4.1.8.1, §4
|
Bij de opmaak van het deelformulier ''Luchtemissies'' en het deelformulier ''Wateremissies'' van het milieujaarverslag moet er optimaal gebruik worden gemaakt van de resultaten van emissiemetingen die aan de exploitant zijn opgelegd door dit reglement, door de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit en/of in het kader van de afvalwaterheffingen.
|
4.1.8.1, §5
|
Het milieujaarverslag wordt ingediend door middel van de volgende
deelformulieren van het integrale milieujaarverslag waarvan het model als
bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering
van het integrale milieujaarverslag, is gevoegd:
1° inrichtingen als vermeld in paragraaf 1, 1°, 2°, 4° en 5° : het deelformulier
“Identificatiegegevens”, het deelformulier “Luchtemissies”, het relevante
gedeelte van het deelformulier “Energiegegevens”, deelformulier
“Wateremissies” en deelformulier “Bodememissies, verontreinigende stoffen uit afval”;
2° inrichtingen als vermeld in artikel 4.1.8.1, §1, 3° : het deelformulier
“Identificatiegegevens” en het relevante gedeelte van het deelformulier
“Energiegegevens”.
3° afvalwater afgevoerd voor zuivering in een externe
afvalwaterzuiveringsinstallatie : het deelformulier “Identificatiegegevens” en het
deelformulier “Wateremissies”; |
4.1.8.2, §1
|
De exploitanten van de categorieën van inrichtingen, bedoeld in artikel 4.1.8.1, zijn gehouden jaarlijks in het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarop het jaarverslag betrekking heeft, het milieujaarverslag te sturen naar de administratie, overeenkomstig artikel 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag en voor de datum die daarin wordt bepaald. De bijlagen bij dat jaarverslag, bedoeld in § 2 van artikel 4.1.8.3, hoeven niet te worden bijgevoegd.
|
4.1.8.2, §3
|
Inrichtingen die nieuw in bedrijf worden genomen, dienen het eerste jaarverslag in in het jaar dat volgt op het eerste volledige kalenderjaar van bedrijvigheid. |
4.1.8.3, §1
|
Het milieujaarverslag vermeld in artikel 4.1.8.2., § 1, bevat de volgende deelformulieren voor zover de inrichting daartoe verplicht wordt volgens de desbetreffende bepalingen van dit besluit:
1° het deelformulier ''Identificatiegegevens'';
2° het deelformulier ''Luchtemissies'' en het deelformulier ''Wateremissies'': deze deelformulieren bevatten de gegevens weergegeven in het model van het deelformulier ''Luchtemissies'' en het deelformulier ''Wateremissies'' van het integrale milieujaarverslag waarvan het model is gevoegd als bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag;
3° het deelformulier ''Energiegegevens'': dit deelformulier bevat gegevens weergegeven in deelformulier ''Energiegegevens'' van het integrale milieujaarverslag waarvan het model is gevoegd als bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag. |
4.1.8.3, §2
|
Voor zover van toepassing op de inrichting worden de in de vergunningsbesluiten in bijzondere voorwaarden opgelegde rapporten niet gevoegd als bijlage bij het integrale milieujaarverslag, maar wel afzonderlijk verstuurd naar de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunnin
|
4.1.8.3, §4
|
Het milieujaarverslag en de bijlagen worden door de exploitant gedurende ten minste 5 jaar bewaard en ter beschikking gehouden van de toezichthouders.
|
4.1.9.1.1,§4
|
Een milieucoördinator kan voor twee of meer inrichtingen samen worden aangesteld. Voor tot de gezamenlijke aanstelling wordt overgegaan, moet de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, haar instemming daarmee verlenen aan de exploitant. Die instemming is echter niet vereist als:
1° het een gezamenlijke aanstelling van een erkende milieucoördinator betreft. In dat geval wordt de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, door de exploitant met een aangetekende brief onmiddellijk op de hoogte gebracht van de aanstelling van de erkende milieucoördinator;
2° het een gezamenlijke aanstelling betreft voor verschillende inrichtingen, die samen een bedrijfslocatie vormen en onder controle staan van een natuurlijke persoon of rechtspersoon.
|
4.1.9.1.3, §2
|
De milieucoördinator geeft zijn advies over elke voorgenomen investering die vanuit milieuoogpunt relevant kan zijn. Zijn advies wordt tijdig ingewonnen en het wordt voorgelegd aan het orgaan dat de beslissing neemt. Op zijn verzoek wordt hij gehoord.
|
4.1.9.1.3, §3, eerste en laatste lid
|
De milieucoördinator stelt ten behoeve van de bedrijfsleiding en, in voorkomend geval, ten behoeve van de ondernemingsraad en het comité voor preventie en bescherming op het werk, of bij ontstentenis van deze organen, van de vakbondsafvaardiging jaarlijks een verslag op over de wijze waarop hij zijn opdracht heeft vervuld. Dit verslag bevat onder meer een overzicht van de door hem uitgebrachte adviezen en het gevolg dat eraan werd gegeven.
Het verslag wordt ten minste gedurende vijf kalenderjaren volgend op het kalenderjaar waarop de gegevens betrekking hebben ter inzage gehouden van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning alsook van de toezichthoudende overheid. |
4.1.9.1.4, §1
|
De aanwijzing en de vervanging van een milieucoördinator-werknemer, de verwijdering uit zijn functie en de aanstelling van een tijdelijke plaatsvervanger, worden door de exploitant, onverminderd het bepaalde in § 2, uitgevoerd na voorafgaand akkoord van het comité voor preventie en bescherming op het werk of, bij ontstentenis ervan, van de vakbondsafvaardiging. In geval van blijvende onenigheid in de schoot van het comité of met de vakbondsafvaardiging, wordt het advies ingewonnen van de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning.
|
4.1.9.1.4, §2
|
De exploitant brengt de aanstelling van de milieucoördinator ter kennis van de afdeling, bevoegd voor milieuvergunningen.
Wanneer de milieucoördinator niet voldoet aan de in artikel 4.1.9.1.2 bedoelde voorwaarden of als de milieucoördinator de taken, vermeld in dit besluit, niet naar behoren uitvoert, kan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning eisen dat de exploitant binnen een termijn die deze afdeling bepaalt, een andere persoon
aanstelt. |
4.1.9.2.6, §1
|
De volgende elementen van de in artikel 4.1.9.2.4. bedoelde milieuaudit moeten, binnen een termijn van 30 kalenderdagen na de validatie van de milieuaudit, worden meegedeeld:
1° aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning: de elementen bedoeld sub 1° tot en met sub 8° van artikel 4.1.9.2.5, § 2; 2° aan de Vlaamse Milieumaatschappij: de elementen bedoeld sub 1° tot en met sub 4° van artikel 4.1.9.2.5, § 2.
|
4.1.9.2.6, §2
|
De gevalideerde milieuaudit moet door de exploitant gedurende ten minste 5 jaar bewaard worden en ter beschikking gehouden van de toezichthouder.
|
4.1.9.3.1, §1, 1° en 2°
|
De exploitant moet inzonderheid: 1° aan de leden van het comité voor preventie en bescherming op het werk bezorgen: a) vóór 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop het betrekking heeft, afschrift van het milieujaarverslag bedoeld in artikel 4.1.8.2 van dit reglement;
b) in voorkomend geval, een afschrift van de gevalideerde milieuverklaring als bedoeld in artikel 4.1.9.2.3 van dit reglement;
c) in voorkomend geval, een afschrift van de gevalideerde milieuaudit als bedoeld in artikel 4.1.9.2.5 van dit reglement; 2° ter beschikking stellen van het comité voor preventie en bescherming op het werk: a) vóór 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop het betrekking heeft, het afschrift van de bijlagen bij het milieujaarverslag bedoeld in artikel 4.1.8.2 van dit reglement; b) alle al dan niet door de milieureglementering opgelegde inlichtingen, verslagen, adviezen en documenten die verband houden met het milieu en/of de externe veiligheid;
inzonderheid geldt dit voor de inlichtingen, verslagen, adviezen en documenten die de eigen onderneming met toepassing van de milieureglementering aan de overheid dient te verschaffen of ter inzage dient te houden;
|
4.1.9.3.1, §2
|
De milieucoördinator bezorgt aan het comité voor preventie en bescherming op het werk:
1° vóór 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop het betrekking heeft, het jaarverslag over de wijze waarop hij zijn opdracht heeft vervuld, dit overeenkomstig artikel 4.1.9.1.3, § 3 van dit reglement; 2° een afschrift van zijn adviezen bedoeld in § 2 van artikel 4.1.9.1.3 van dit reglement.
|
4.2.5.2.1, §4, laatste zin
|
De exploitant houdt die goedkeuring en de resultaten van de uitgevoerde monsternames, metingen of analyses bij in een dossier dat steeds ter inzage van de toezichthouder ligt. |
4.2.5.3.1, §4, laatste zin
|
De exploitant houdt die goedkeuring en de resultaten van de uitgevoerde monsternames, metingen of analyses bij in een dossier dat steeds ter inzage van de toezichthouder ligt. |
4.2.5.4.2, §2
|
De exploitant moet de resultaten van de uitgevoerde metingen bijhouden in een meetdossier dat steeds ter inzage van de toezichthouders ligt.
|
4.3.2.2, §3, derde lid, eerste zin
|
De afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving dient tenminste 10 dagen vóór de aanvang van de werken in kennis gesteld van de aanleg van de in het eerste lid bedoelde meetputten. |
4.3.2.2, §3, derde lid, laatste zin
|
De exploitant moet een technische steekkaart, opgemaakt of geattesteerd door de aannemer die de meetputten heeft aangelegd, en die alle technische gegevens in verband met de constructie en de uitgevoerde testpomping bevat, ter beschikking houden van de toezichthouder. |
4.3.2.3, §3
|
In het geval, vermeld in paragraaf 1, meldt de exploitant aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, de monsternames, metingen of analyses die hij zelf uitvoert en het laboratorium dat de goedkeuring van de methode, vermeld in paragraaf 2, verleend heeft. De exploitant houdt die goedkeuring en de resultaten van de uitgevoerde monsternames, metingen of analyses bij in een dossier dat voor de toezichthouder altijd ter inzage ligt. |
4.4.2.4, eerste volzin
|
De exploitant houdt de schoorsteenhoogteberekening, vermeld in artikel 4.4.2.3, ter beschikking van de toezichthouder. |
4.4.5.3, § 1 |
De in artikel 4.4.5.2. bedoelde exploitant dient zich in staat van paraatheid te houden voor het treffen van de in artikel 4.4.5.2. bedoelde maatregelen zodra:
1° ofwel het gemeten glijdend 24-uurgemiddelde (over een periode van 24 opeenvolgende uren) van zwaveldioxyde in de omgevingslucht hoger is dan 190 μg/m3;
2° ofwel gedurende drie opeenvolgende uren het gemeten uurgemiddelde van stikstofdioxide in de omgevingslucht hoger is dan 150 μg/m3. |
4.4.6.2.1, § 4 |
Het programma, vermeld in § 1, bestaat uit de volgende onderdelen :
1° een beschrijving van de inrichting die bestaan uit :
a) een opdeling van de inrichting in meetblokken;
b) een kwantificering van het aantal apparaten per type zoals vermeld in hoofdstuk III van bijlage 4.4.6, op verifieerbare manier gedocumenteerd (bijvoorbeeld per processchema);
2° een inventaris van apparaten;
3° een meet- en herstelprogramma;
4° een berekening van de emissies;
5° een rapportering. |
4.4.6.2.2,§ 2 |
Als de meetwaarde van een gemeten apparaat het registratiecriterium overschrijdt, moeten binnen een termijn van twee maanden na de meting de volgende gegevens in de inventaris opgenomen of geactualiseerd worden:
1° identificatie van het apparaat : type, locatie, identificatienummer;
2° naam product;
3° beschrijving van de productstroom :
a) gas of vloeibaar;
b) gew% organische stoffen (exclusief methaan; vol% bij gassen), met een dampdruk groter dan 0,3 kPa bij 20 °C;
4° datum en resultaten van de uitgevoerde metingen;
5° uitgevoerde reparaties en datum en resultaat van de controlemetingen. |
4.4.6.2.3, § 3 |
De metingen worden uitgevoerd door een voor deze metingen erkend laboratorium in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 5°, b), van het VLAREL, of door de exploitant. Als de metingen uitgevoerd worden door de exploitant, worden apparatuur en een code van goede praktijk gehanteerd, die goedgekeurd worden door een erkend laboratorium in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 5°, b), van het VLAREL. |
4.4.7.1.1, § 3 |
Vanaf 1 januari 2014 moet de exploitant procedures en instructies voor de beheersing van de niet-geleide stofemissies ter beschikking hebben voor het eigen personeel en voor het personeel van derden die op de inrichting activiteiten uitvoeren met een potentiële impact op de stofemissies. |
4.4.7.2.10, § 1, 1° |
De exploitant stelt een stofrapport, als vermeld in het aanvraagformulier, op voor de volgende inrichtingen :
1° inrichtingen met een opslagcapaciteit voor stuivende stoffen van meer dan 50.000 m² grondoppervlakte. |
4.4.7.2.10, § 1, 1° |
(…) of wordt met een aangetekende brief bezorgd aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning; |
4.4.7.2.10, § 1, 2° |
De exploitant stelt een stofrapport, als vermeld in het aanvraagformulier, op voor de volgende inrichtingen :
2° inrichtingen met een over de drie voorgaande kalenderjaren gemiddelde overslaghoeveelheid van stuivende stoffen van meer dan 700.000 ton per jaar. |
4.4.7.2.10, § 1, 2° |
of met een aangetekende brief bezorgd aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning. |
4.4.7.2.10, § 2, eerste zin |
Bij een toename van de opslagcapaciteit of de overslaghoeveelheden met 50 % of meer ten opzichte van de toestand in het meest recente stofrapport of addendum, stelt de exploitant een addendum bij het bestaande stofrapport, als vermeld in addendum E4, 10, van de addenda-bibliotheek die is opgenomen in bijlage 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning op. |
4.4.7.2.10, § 2, tweede zin |
(…)of wordt per aangetekende brief bezorgd aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning. |
4.6.0.3 |
Klemtoonverlichting mag uitsluitend gericht zijn op de inrichting of onderdelen ervan. |
4.6.0.4 |
Lichtreclame mag de normale intensiteit van de openbare verlichting niet overtreffen. |
4.10.1.4, §1
|
De exploitant van een BKG-installatie zorgt voor de bewaking van de BKG-emissies van de BKG-installatie in kwestie. De bewaking van BKG-emissies wordt uitgevoerd volgens een monitoringplan dat het verificatiebureau heeft geverifieerd en de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, heeft goedgekeurd. De exploitant van een BKG-installatie is in het bezit van dat geverifieerde en goedgekeurde monitoringplan.
|
4.10.1.4, §2, eerste twee volzinnen
|
Het monitoringplan wordt in 2013 aan de milieuvergunning toegevoegd. BKG-installaties die in 2013 hun milieuvergunning actualiseren om een Y-rubriek te verkrijgen, voegen overeenkomstig artikel 5, § 9, en artikel 6quater, § 3, van titel I van het VLAREM, zelf een goedgekeurd monitoringplan bij de vergunning. |
4.10.1.4, § 3 |
Als de omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit van een BKG-installatie wordt opgesplitst, stelt de exploitant van elke afgesplitste omgevingsvergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit een monitoringplan op voor het deel van de BKG-installatie dat binnen de grenzen van de afgesplitste vergunning gelegen is. |
4.10.1.4, § 4, eerste volzin |
In voorkomend geval loopt de bewaking, vermeld in paragraaf 1, door voor het volledige kalenderjaar waarin de BKG-installatie haar activiteiten volledig heeft stopgezet overeenkomstig artikel 43 van het besluit van de Vlaamse Regering 20 april 2012 inzake verhandelbare emissierechten voor broeikasgassen voor vaste installaties en de inzet van flexibele mechanismen. |
4.10.1.5, § 1 |
Met ingang van 1 januari 2014 stelt de exploitant van een BKG-installatie jaarlijks een emissiejaarrapport op over de BKG-emissies die de BKG-installatie tijdens het voorgaande kalenderjaar heeft uitgestoten. Het emissiejaarrapport bevat een verslag van het totaal aan BKG-emissies, uitgestoten door de BKG-installatie. |
4.10.1.5, § 2, eerste volzin |
De exploitant van de BKG-installatie dient ieder kalenderjaar uiterlijk op 14 maart bij de afdeling, bevoegd voor luchtverontreiniging, een geverifieerd emissiejaarrapport in overeenkomstig Verordening (EU) nr. 600/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de verificatie van broeikasgasemissie- en tonkilometerverslagen en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad. |
4.10.1.5, § 6, eerste lid |
Inrichtingen die in 2012 een activiteit als vermeld in bijlage 4.10.1, beoefenen, stellen een emissiejaarrapport op over de BKG-emissies in 2012. Het emissiejaarrapport bevat een verslag van de totale BKG-emissies. |
4.10.1.5, § 6, tweede lid |
De exploitant bezorgt het emissiejaarrapport, aangetekend of bij wijze van een levering met ontvangstbewijs uiterlijk op 1 februari 2013 aan het verificatiebureau. |
4.10.1.6 |
Als een hinderlijke inrichting zijn hoedanigheid van BKG-installatie verliest, of als de activiteiten van de BKG-installatie worden stopgezet, dient de exploitant van de BKG-installatie binnen een termijn van veertien dagen een aanvraag tot schrapping van de toepasselijke Y rubrieken in. |
5.2.1.5, § 1 |
Tenzij anders bepaald in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit en behalve in het geval dat in de inrichting uitsluitend afvalstoffen afkomstig van de eigen bedrijfsactiviteiten worden verwerkt, wordt bij de ingang van de inrichting een uithangbord van minstens 1 m2 grootte aangebracht waarop duidelijk leesbaar volgende vermeldingen voorkomen:
1° de aard van de inrichting;
2° de naam, het adres en het telefoonnummer van de exploitant;
3° de vervaldatum van de vergunning: "vergund tot ...";
4° de normale openingsuren;
5° het adres en het telefoonnummer van de toezichthoudende overheid;
6° bij brand of onheil: telefoonnummer brandweer;
|
5.2.1.5, § 3 |
Voldoende parkeerruimte voor voertuigen en vrachtwagens wordt aangelegd. |
5.2.1.6, § 7 |
Het is verboden dieren vrij te laten rondlopen in de inrichting. |
5.2.1.8, § 2 |
De exploitant is ertoe gehouden een voldoende verzekering aan te gaan inzake burgerlijke aansprakelijkheid. |
5.2.2.3.4 |
De exploitant houdt een compostdagboek bij met vermelding van gegevens inzake temperatuurmetingen, data van het omzetten en afoogsten. |
5.2.2.4bis.8 |
Aan de toegangsweg wordt op een vanaf de openbare weg goed zichtbare plaats een uithangbord geplaatst waarop duidelijk leesbaar de volgende vermeldingen zijn opgenomen:
1° “toegang verboden voor onbevoegden”;
2° de aard van de inrichting;
3° de naam, het adres en het telefoonnummer van de exploitant;
4° de normale openingsuren;
5° de datum van aanvang en beëindiging van de activiteiten;
6° het adres en het telefoonnummer van de toezichthoudende overheid;
7° bij brand of onheil: het telefoonnummer van de brandweer. |
5.2.2.8.6, § 1 |
De exploitant van een vergunde opslagplaats voor afgewerkte olie stelt een bankgarantie ten gunste van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij. |
5.2.2.8.6, § 3 |
De bankgarantie kan mits akkoord van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij gelicht worden wanneer overeenkomstig de bepalingen van dit reglement en de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit alle afgewerkte olie uit de inrichting is verwijderd en de exploitant geen nieuwe afgewerkte olie meer aanvoert in de inrichting. |
5.2.3bis.1.36, § 1 |
Alle verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties moeten een informatiepunt oprichten waar men terecht kan met vragen en klachten over de installatie. |
5.2.3bis.1.36, § 2 |
De exploitant verzorgt tenminste jaarlijks een informatie en duidingsdag over de werking van de installatie ten behoeve van de omwonenden, waarop het jaarlijks rapport wordt voorgesteld. |
5.2.3bis.1.36, § 3, tweede zin |
De commissie is evenredig samengesteld uit vertegenwoordigers van de inrichting, de overheid en omwonenden, zo nodig aangevuld met één of meer onafhankelijke deskundigen. |
5.2.4.3.3, § 9 |
De uitvoering van de voorbereidende infrastructuurwerken kan gefaseerd worden overeenkomstig het goedgekeurde inrichtingsplan. |
5.2.4.6.3, § 5, eerste volzin |
Voor iedere meetput wordt een fiche opgesteld die alle technische gegevens in verband met zijn constructie en de uitgevoerde testpomping bevat. |
5.2.4.6.3, § 5, tweede volzin |
Deze fiche wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij. |
5.2.4.6.6, § 2 |
Alle documenten die de informatie bevatten, als vermeld in paragraaf 1 en artikel 5.2.4.1.11/1, inclusief het certificaat dat het vat begeleidt, alsook de registers met betrekking tot het uitslaan en de verzending van metallisch kwik na de tijdelijke opslag ervan en de bestemming en de voorgenomen behandeling, worden gedurende ten minste drie jaar na het einde van de opslag bewaard. |
5.2.4.7.1, § 4, eerste volzin |
Het voorstel van financiële zekerheden wordt aan de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij toegestuurd of afgegeven op de zetel van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij. |
5.2.5.7.1, § 4, eerste volzin |
Het voorstel van financiële zekerheden wordt naar de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij gestuurd of wordt afgegeven op de zetel van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij. |
5.4.1.4, §1
|
De exploitant van een inrichting waarin de pigmenten, verven of andere bedekkingsmiddelen zoals bedoeld in artikel 5.4.1.3., § 2 worden geproduceerd, gebruikt en/of opgeslagen, dient een register bij te houden waarin tenminste de volgende gegevens zijn vermeld:
1° gegevens omtrent de vervaardigde, respectievelijk in de inrichting binnengekomen producten: per soort van de pigmenten, verven of andere bedekkingsmiddelen zoals bedoeld in artikel 5.4.1.3., § 2, de hoeveelheid, uitgedrukt in kg of ton, die in de inrichting wordt geproduceerd, respectievelijk binnengebracht;
2° gegevens omtrent de opslag: per soort van de pigmenten, verven of andere bedekkingsmiddelen zoals bedoeld in artikel 5.4.1.3., § 2, de aanduiding van de plaats samen met de hoeveelheid, uitgedrukt in kg of ton, waar deze producten in de inrichting zijn opgeslagen;
3° gegevens omtrent de afvoer uit de inrichting: per soort van de pigmenten, verven of andere bedekkingsmiddelen zoals bedoeld in artikel 5.4.1.3., § 2:
a) de in de inrichting zelf verwerkte hoeveelheid;
b) de naam van degene aan wie het product werd geleverd, de leveringsdatum, het nummer van de factuur en de geleverde hoeveelheid.
|
5.4.1.4, §2
|
Het in § 1 bedoelde register wordt ter plaatse ter beschikking gehouden van de toezichthouder en dit gedurende een periode van tenminste 3 jaar.
|
5.4.2.3bis, § 3 |
De exploitant is er toe gehouden een voldoende verzekering inzake burgerlijke aansprakelijkheid aan te gaan. |
5.4.3.1.4, § 6 |
De exploitant is er toe gehouden een voldoende verzekering inzake burgerlijke aansprakelijkheid aan te gaan. |
5.4.3.2.3, §4, eerste lid
|
In afwijking van de algemene bepalingen inzake meetstrategie zijn periodieke meetverplichtingen voor het spuiten niet vereist als de exploitant een verslag ter beschikking van de toezichthouder houdt, waarin aangetoond wordt dat aan de emissiegrenswaarde van 10 mg/Nm3 voor het spuiten, vermeld in paragraaf 3, voldaan is. |
5.4.3.2.3, §4, tweede lid
|
De exploitant bezorgt een afschrift van dit verslag aan de toezichthoudende overheid als die daarom verzoekt. |
5.4.3.2.3, § 8 |
Alle droge, stofferige materialen moeten in gesloten recipiënten worden bewaard |
5.4.3.2.4, § 1, eerste lid, eerste zin |
Alle spuitwerk moet worden uitgevoerd met toestellen die een aanbrengrendement hebben van ten minste 65 %. |
5.4.3.2.4, § 1, eerste lid, tweede zin |
Tijdens het spuiten wordt de luchttoevoer ingesteld zodat een druk van 70 kPa aan de luchtkap van het spuitpistool niet overschreden wordt. |
5.4.3.2.4, § 1, eerste lid, derde zin |
Elke inrichting beschikt over een meettoestel om die druk te kunnen meten. |
5.4.3.2.4, § 1, tweede lid |
Andere spuitapparatuur mag gebruikt worden, als aangetoond kan worden dat bedekkingsmiddelen kunnen worden aangebracht met een spuitrendement van ten minste 65 %. |
5.4.3.2.4, § 2 |
Bij het reinigen van spuitpistolen en -installaties moet steeds een recipiënt aangebracht worden om de spoelvloeistoffen op te vangen. Als hierbij organische oplosmiddelen gebruikt worden, moet de reiniging steeds in een volledig gesloten automatisch reinigingsapparaat gebeuren, of in een andere schoonmaakmachine met gelijke of lagere emissies. |
5.4.3.2.4, § 3 |
Testen van het spuitpistool en proefspuiten na het schoonmaken moet worden uitgevoerd in de schoonmaakmachine die een afzuiging bevat, of in een aparte ruimte die ook voorzien is van een afzuiging.
Bovendien moet een recipiënt worden aangebracht om de verspoten bedekkings- of schoonmaakmiddelen op te vangen. |
5.4.3.2.4, § 4, eerste zin |
Recipiënten die oplosmiddelhoudende producten of afval bevatten, moeten goed gesloten worden bewaard. |
5.4.3.2.4, § 4, tweede zin |
Schoonmaakdoeken die doordrenkt zijn met organische oplosmiddelen moeten na gebruik in gesloten containers worden bewaard. |
5.4.3.2.4, § 5 |
Washprimers op basis van organische oplosmiddelen mogen enkel worden gebruikt als ze noodzakelijk zijn voor de aanhechting van opeenvolgende lagen op blote metalen, op aluminium, zinkplaat of gegalvaniseerde metalen. Het gebruik van zulke washprimers moet worden beperkt tot ten hoogste 5 volumepercent van alle bedekkingsmiddelen, uitgezonderd wanneer beitsprimer wordt aangebracht als eerste laag op aluminium en uitgezonderd voor voertuigen met een massa die groter is dan 3,5 ton. |
5.4.4.2, § 8 |
De exploitant is er toe gehouden een voldoende verzekering inzake burgerlijke aansprakelijkheid aan te gaan. |
5.5.1.3, § 1 |
Tenzij het anders is vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt bij de ingang van inrichtingen als vermeld in rubriek 5.1, 5.2, 5.4 en 5.5 van de indelingslijst, een identificatie- en informatiebord van ten minste 1 m2 aangebracht waarop duidelijk leesbaar ten minste de volgende vermeldingen voorkomen :
1° “PESTICIDEN”;
2° naam, adres en telefoonnummer van de exploitant. |
5.5.1.4, § 3, eerste lid |
De exploitant van een inrichting waar pesticiden geformuleerd worden, houdt een register of een alternatieve informatiedrager bij waarin, tenzij het anders is vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, ten minste de volgende gegevens worden vermeld :
1° de hoeveelheid actieve stoffen, uitgedrukt in kilogram of ton 100 % actief, die in de inrichting wordt geproduceerd of verwerkt;
2° gegevens over de afvoer uit de inrichting :
a) de hoeveelheid die als afval wordt verwijderd;
b) de hoeveelheid die als product of grondstof aan derden is geleverd. |
5.5.1.4, § 3, tweede lid |
Die gegevens worden zo opgeslagen dat het op elk ogenblik mogelijk is om de hoeveelheden pesticiden die in het bedrijf aanwezig zijn, te bepalen. |
5.5.2.5 |
De exploitant houdt een gebruiksregister bij (afzonderlijk of in combinatie met een ander register) waarin de gegevens kunnen worden gekoppeld aan de uitgevoerde bespuitingen en gebruikte gewasbeschermingsmiddelen. In dat register worden de volgende gegevens genoteerd, met de vermelding van datum :
1° de hoeveelheid te behandelen restvloeistoffen;
2° de hoeveelheid opgeslagen en hergebruikte gezuiverde vloeistoffen en hun bestemming;
3° bij biologische behandeling, de hoeveelheid en de afvoerwijze van het substraat;
4° bij fysico-chemische zuivering, de hoeveelheid en de afvoerwijze van de vaste restanten;
5° de vaststelling en omschrijving van een onregelmatigheid en de genomen herstelmaatregelen. |
5.6.2.3.3, § 9 |
In een benzinestation dat uitgerust is met een fase II-benzinedampterugwinningssysteem wordt op de benzinepomp of in de buurt van de benzinepomp een uithangbord, een zelfklever of een andere melding aangebracht om de consumenten daarvan op de hoogte te brengen. |
5.6.2.3.4, § 5 |
Het resultaat van de testen, vermeld in bijlage 5.6.3, punt 6, alsook de datum waarop die testen uitgevoerd zijn, worden genoteerd in het verslag van de milieucoördinator, vermeld in artikel 4.1.9.1.3, §3. |
5.6.2.3.6, § 1 |
De initiële controle, de algemene en de beperkte onderzoeken, de metingen en de testen, vermeld in artikel 5.6.2.3.4, paragraaf 2 tot en met 5 en in artikel 5.6.2.3.5, worden uitgevoerd door een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen, of door een bevoegd deskundige.
In afwijking van het eerste lid kan de test, vermeld in bijlage 5.6.3, punt 6, uitgevoerd worden door de milieucoördinator of door de exploitant in aanwezigheid van de milieucoördinator. |
5.6.2.3.6, § 3 |
De deskundige stelt van elke controle, vermeld in artikel 5.6.2.3.4, paragraaf 2 en 3 en in artikel 5.6.2.3.5, in voorkomend geval met inbegrip van de test, vermeld in bijlage 5.6.3, punt 6, een attest op waaruit ondubbelzinnig blijkt of het fase II-benzinedampterugwinningssysteem voldoet aan de voorschriften van het reglement.
De attesten, vermeld in het eerste lid, bevatten de volgende gegevens:
1° de bevindingen van de uitgevoerde onderzoeken en metingen;
2° het erkenningsnummer van de deskundige die het attest heeft opgesteld;
3° de naam en de handtekening van de deskundige die het attest heeft opgesteld.
|
5.6.2.3.8, § 1 |
De exploitant geeft uiterlijk drie maanden na de datum van de ingebruikname van het fase II-benzinedampterugwinningssysteem de volgende gegevens door aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning:
1° naam en adres van de exploitant;
2° referentie(s) van de lopende vergunning(en);
3° aantal verdeelzuilen, pompen en vulpistolen voor benzine;
4° type fase II-benzinedampterugwinningssysteem;
5° datum van ingebruikname van het systeem;
6° kopie van het certificaat van het systeem, vermeld in artikel 5.6.2.3.4, §1;
7° attest van de initiële controle, vermeld in artikel 5.6.2.3.4, §2;
8° orde van de grootte van het debiet. |
5.9.2.1.bis §2, laatste zin
|
Dit attest wordt ter inzage gehouden van de toezichthoudende overheid. |
5.9.2.3, §6, laatste zin
|
Deze studie wordt ter beschikking gehouden van de toezichthoudende overheid.
|
5.9.7.1, §3
|
De uitvoeringsplannen en de boorverslagen van de onder vorige §§ 1 en 2 bedoelde waarnemingsbuizen of controle-inrichtingen worden ter beschikking gesteld van de toezichthoudende overheid. |
5.9.8.1, § 2 |
Ramen blijven gesloten voor zover zij geen functie hebben bij de luchtverversing. Buitendeuren die conceptueel geen functie hebben bij de luchtverversing zijn enkel open voor doorgang van personen, dieren of goederen of in geval van overmacht. |
5.9.11.1
|
De exploitant houdt een register bij van de mestbewerking en/of mestverwerking. |
5.16.1.9, § 1 |
Het attest, vermeld in artikel 5.16.1.8, bevat :
1° de gedetailleerde opgave van de gedane controles en beproevingen, die de milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen zelf heeft uitgevoerd alsmede van de hierbij gedane relevante vaststellingen;
2° in het geval hij beslist heeft een drukweerstandsproef uit te voeren, de motivatie van deze beslissing;
3° het ondubbelzinnige besluit dat :
a) de installatie wel of niet voldoet aan de sectorale voorwaarden van hoofdstuk 5.16 van titel II van het Vlarem, aan de bijzondere vergunningsvoorwaarden alsmede aan alle andere eisen die de goede en veilige werking van de installatie moeten waarborgen;
b) de goede werking van de installatie wel of niet in het gedrang wordt gebracht door de opstelling ervan, door de voorziene gebruiksomstandigheden of door enig ander zichtbaar gebrek;
4° bij een tekort : of de installatie al dan niet in werking mag gesteld werden en zo ja binnen welke termijn deze tekorten moeten verholpen worden en welke voorzorgsmaatregelen de exploitant dient te treffen om ondertussen een aanvaardbaar veiligheidspeil te waarborgen;
5° bij het ontbreken van een gebruiksaanwijzing, een opsomming van de vereiste veiligheidsvoorzieningen en onderhoudshandelingen;
6° de termijn waarbinnen de inrichting aan een nieuw onderzoek moet onderworpen worden om in dienst te mogen blijven met in acht name van de maximumtermijnen vastgesteld in dit hoofdstuk.
|
5.16.2.2.4, laatste zin
|
Dat attest wordt ter inzage gehouden van de toezichthouder.
|
5.16.3.3, §2, 1°
|
De exploitant houdt een attest ter beschikking van de toezichthouder dat is opgesteld door de constructeur of een milieudeskundige in de discipline toestellen onder druk of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen, (...). |
5.16.3.3, §3, 2°, laatste zin
|
De resultaten van deze onderzoeken worden ingeschreven in een register dat ter inzage is van de toezichthouder.
|
5.16.3.3, §3, 4°
|
(...) De exploitant bezorgt een duplicaat van het keuringsverslag aan de eigenaar van het gebouw. De exploitant en de eigenaar van het gebouw houden het keuringsverslag ten minste vijf jaar ter beschikking van de toezichthoudende overheid. (...) |
5.16.3.3, §7, 2°
|
Zowel een gedetailleerde beschrijving als de resultaten en bevindingen van die controles moeten met vermelding van de datum in het logboek worden geregistreerd.
|
5.16.3.3, §8, 2°
|
De beheerder van een koelinstallatie moet een installatiegebonden logboek bijhouden dat zich in de nabijheid van de koelinstallatie bevindt. Dat logboek kan ook geheel of gedeeltelijk uit een computerbestand bestaan. In dat logboek wordt, onder vermelding van datum, ten minste bijgehouden :
a) de datum van ingebruikname van de koelinstallatie met vermelding van type koelmiddel en de nominale koelmiddelinhoud. Indien de installatie gefluoreerde broeikasgassen als koelmiddel bevat, dan wordt de nominale koelmiddelinhoud zowel in metrische eenheid als in ton CO2-equivalent uitgedrukt. Indien bij de installatie gerecycleerde of geregenereerde gefluoreerde broeikasgassen gebruikt worden, moet dit vermeld worden in het logboek met de naam en het adres van het recyclage- of regeneratiebedrijf;
b) de aard van controle-, onderhouds-, herstel-en installatiewerkzaamheden die aan een koelinstallatie worden verricht;
c) alle storingen en alarmeringen met betrekking tot de koelinstallatie die mogelijk aanleiding kunnen geven tot lekverliezen;
d) de hoeveelheid koelmiddel dat aan een koelinstallatie wordt toegevoegd en het relatief lekverlies na elke bijvulling;
e) de hoeveelheid koelmiddel die uit een koelinstallatie wordt afgetapt en de hoeveelheid koelmiddel die is afgevoerd, met vermelding van datum, vervoerder en bestemming;
f) een beschrijving en de resultaten van de lekdichtheidscontroles;
g) significante periodes van buitenbedrijfstelling;
h) indien de installatie buiten dienst is gesteld : de maatregelen die genomen zijn om het koelmiddel terug te winnen en te verwijderen;
i) de voor- en achternaam en, indien van toepassing, het erkenningsnummer van de persoon die werkzaamheden en waarnemingen heeft verricht als genoemd onder a) tot en met h) en, indien van toepassing, de naam en het erkenningsnummer van de onderneming waarbij de persoon in dienst is;
j) indien van toepassing, een attest dat is afgegeven door de onder i) bedoelde persoon met betrekking tot de door hem verrichte handelingen.
|
5.16.3.3, §8, 3°
|
Om controle over de toegevoegde en afgetapte koelmiddelen mogelijk te maken, moet de exploitant de volgende documenten ter beschikking
van de toezichthouder houden: a) de facturen met betrekking tot de aangekochte hoeveelheden koelmiddelen; b) het in sub 2° bedoelde logboek.
|
5.16.4.1.3, §3, 1°, laatste zin
|
De testresultaten worden genoteerd in een notitieboek dat ter beschikking wordt gehouden van de toezichthouder alsmede van de erkende milieudeskundige belast met de in sub 2° vermelde controles. |
5.16.4.1.3, §3, 2°, derde lid
|
Het voormelde controleverslag wordt ter inzage gehouden van de toezichthouder.
|
5.16.4.3.3, § 2, eerste zin |
Aan al de toegangen tot de in § 1 bedoelde zone zijn op zichtbare wijze berichten aangeplakt betreffende het verbod te roken of vuur te maken en het verbod er binnen te treden zonder dienstredenen. |
5.16.4.3.3, § 2, tweede zin
|
Voormelde toegangen zijn voorzien van deuren die buiten de exploitatie-uren op slot zijn.
|
5.16.4.3.6, §3, eerste zin |
(…) verslagen (…) die ter inzage worden gehouden van de toezichthouder. |
5.16.4.4.2, § 5 |
De vulplaats dient voldoende verlicht. |
5.16.4.4.3, § 3 |
Het in § 2 vermelde rookverbod alsmede de verplichting de motors van de voertuigen tijdens de bevoorrading te stoppen moeten duidelijk zichtbaar worden uitgehangen. |
5.16.4.4.7, § 6 |
Voor selfservice-installaties moeten duidelijke instructies, met verklarende tekeningen, goed zichtbaar worden uitgehangen ten behoeve van de verbruiker, aan de tankzuil en ook in de controlecabine. |
5.16.4.4.7, § 7 |
Duidelijke en nauwkeurige veiligheids- en ingreepinstructies moeten doorlopend uithangen in de controlecabine van het tankstation. |
5.16.7.8, §1
|
De exploitant houdt de resultaten van de keuring bij ingebruikname ter inzage van de toezichthouder en dit tot na verwijdering van de aflevereenheid. De exploitant houdt de resultaten van de periodiek voorgeschreven metingen, keuringen en controles bij ter inzage van de toezichthouder en dit ten minste tot de resultaten van de eerstvolgende meting, keuring of controle van de aflevereenheid beschikbaar zijn.
|
5.17.1.1, § 1 |
Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, wordt bij de ingang van een inrichting, vermeld in rubriek 17.2 van de indelingslijst, een identificatie- en informatiebord van tenminste 1 m² grootte aangebracht waarop duidelijk leesbaar ten minste de volgende vermeldingen voorkomen:
1° “VR-PLICHTIGE INRICHTING” als het een inrichting betreft, vermeld in rubriek 17.2.2 van de indelingslijst, dan wel “GEVAARLIJKE PRODUCTEN” als het een inrichting betreft, vermeld in rubriek 17.2.1 van de indelingslijst;
2° de naam, het adres en telefoonnummer van de exploitant;
3° het telefoonnummer van contactpersonen en voor noodgevallen (brandweer). |
5.17.1.1, § 2 |
Bij de toegang tot een inrichting, vermeld in rubriek 17.2 van de indelingslijst, bevindt zich een actueel situatieplan van de inrichting in een voor de hulpdiensten gemakkelijk bereikbare brandvrije kast. Op dit situatieplan is voor alle opslagplaatsen van gevaarlijke producten, aanwezig in de inrichting, duidelijk aangeduid:
1° de juiste liggingsplaats;
2° de chemische of technische benaming van het gevaarlijke product, met de vermelding van het gevarenpictogram/de gevarenpictogrammen volgens de CLP-verordening, en van het UN-nummer;
3° de vermelding of het gaat om een opslag in :
a) verplaatsbare recipiënten;
b) vaste bovengrondse houders;
c) rechtstreeks in de grond ingegraven houders;
d) in een groeve geplaatste houders;
4° de maximum opslagcapaciteit in ton of m³;
5° de normale opslagtemperatuur in °C en de opslagdruk in Pa.
|
5.17.1.1, § 3 |
De kast, vermeld in paragraaf 2, draagt de vermelding "GS-SITUATIEPLAN", in zwarte letters van ten minste 8 cm hoogte op een gele achtergrond. In geval deze kast op slot wordt gehouden, wordt ofwel:
1° de desbetreffende vergrendelingssleutel in de onmiddellijke nabijheid van de kast bewaard achter een beschermglas dat in geval van nood met een hamertje kan worden gebroken;
2° de kast afgesloten met een beschermglas dat in geval van nood met een hamertje kan worden gebroken. |
5.17.1.1, § 4 |
Van de bepalingen, vermeld in paragraaf 2 en 3, mag worden afgeweken als in een alternatief systeem voorzien wordt, aanvaard door de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning, dat op gebied van informatie minstens dezelfde waarborgen biedt. |
5.17.1.1, § 5 |
De nodige voorzieningen worden aangebracht om de inrichting ontoegankelijk te maken voor onbevoegden. |
5.17.3.2.9, § 3 |
De aanwezigheid van gassen gekenmerkt door gevarenpictogram GHS02 (groep 1), en het verbod tot roken en vuur te maken wordt door reglementaire pictogrammen aangeduid. |
5.17.3.2.10, § 2 |
Een duidelijk zichtbaar bericht verbiedt de toegang tot de opslagplaats aan de personen die vreemd zijn aan de inrichting en aan diegenen die er niet door hun beroepsbezigheden geroepen zijn. |
5.17.3.3.6 |
De houder draagt op een, rekening gehouden met zijn bestemming, bereikbare plaats, een vastgelaste stalen plaat, waarop volgende aanduidingen geslagen zijn:
1° naam of kenteken van de constructeur;
2° volgnummer;
3° inhoudsvermogen;
4° maximale dienstdruk;
5° beproevingsdruk;
6° de letter E gevolgd door de datum van deze beproeving en de ijkstempel van de milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen.
De plaat omvat een vrije oppervlakte die toelaat vijfmaal de beproevingsdatum en ijkstempel te slaan.
Als de houder bestemd is om ingegraven te worden en als de plaat hierdoor gevaar loopt onzichtbaar te worden, zijn de hierboven vermelde merken eveneens op de snede van het mangat geslagen. |
5.17.3.3.7 |
De milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen stelt een attest van goedkeuring op dat de door de constructeur verstrekte documenten, de gedetailleerde opgave van de controles, nazichten, onderzoeken en beproevingen, welke hij zelf uitgevoerd heeft, vermeldt.
In het attest van goedkeuring besluit de erkende milieudeskundige zonder dubbelzinnigheid dat de houder al of niet in overeenstemming is met de voorschriften van een code van goede praktijk in functie van het in de houder op te slagen gas. |
5.17.3.3.12, § 8 |
Het aanbrengen van iedere wijziging aan de houder en het lassen van bijhorigheden op de houder moeten aan de voorafgaande toestemming van een erkende milieudeskundige onderworpen worden. |
5.17.4.2.2, § 1 |
Op een duidelijk zichtbare en goed bereikbare plaats bij de houder, wordt een kenplaat aangebracht conform bijlage 5.17.2. |
5.17.4.2.2, § 2, eerste en tweede lid |
Nabij de vulopening en nabij het mangat worden de volgende aanduidingen aangebracht :
1° het nummer van de houder;
2° de naam of de codenummers of -letters van de opgeslagen vloeistof;
3° de gevarenpictogrammen;
4° het waterinhoudsvermogen van de houder.
De aanduidingen moeten duidelijk leesbaar zijn. |
5.17.4.2.6, § 2 |
De exploitant beschikt voor elke houder over een "verklaring van conformiteit van de houder", ondertekend door de constructeur en opgemaakt overeenkomstig het modelformulier in bijlage 5.17.2.
De houders zijn voorzien van een kenplaat, aangebracht door de constructeur. |
5.17.4.3.3, § 2 |
De exploitant beschikt voor elke houder over een "verklaring van conformiteit van de houder", ondertekend door de constructeur en opgemaakt overeenkomstig het modelformulier in bijlage 5.17.2.
De houders zijn voorzien van de kenplaat, aangebracht door de constructeur. |
5.17.4.3.5, § 1 |
Op de vaste houder wordt op een zichtbare en goed bereikbare plaats een kenplaat aangebracht, conform bijlage 5.17.2. |
5.17.4.3.5, § 2, eerste lid |
Nabij de vulopening en op een goed zichtbare plaats op de vaste houder worden de volgende aanduidingen duidelijk leesbaar aangebracht :
1° het nummer van de houder;
2° de naam of de codenummers of -letters van de opgeslagen vloeistof;
3° de gevarenpictogrammen;
4° het waterinhoudsvermogen van de houder. |
5.17.4.3.15, § 1 |
De exploitant van een tankenpark houdt op oordeelkundige plaatsen in de inrichting een dossier ter beschikking van de bevoegde brandweer, met ten minste de volgende gegevens:
1° een plan van het tankenpark en de toegangswegen;
2° een beschrijving van de brandbestrijdingsmiddelen met aanduiding ervan op een plan;
3° een beschrijving van de opgeslagen producten met de voornaamste fysische en chemische eigenschappen (gevarenkaarten) met de vermelding van de indeling volgens de CLP-verordening, van het UN- nummer en van de ADR-code;
4° het waterinhoudsvermogen van de houders;
5° de samenstelling van de eventuele eigen brandweerdienst.
Elke andere evenwaardige manier van informatieverstrekking is toegelaten mits het akkoord van de toezichthouder en van de bevoegde brandweer. |
5.17.4.3.16, § 3 |
De periodieke onderzoeken worden uitgevoerd door een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen of door een bevoegd deskundige of voor de opslag van gevaarlijke vloeistoffen van groep 2 bestemd voor de verwarming van gebouwen door een erkende stookolietechnicus. |
5.17.4.3.16, § 4 |
Voor de houders gelegen buiten de waterwingebieden en de beschermingszones kan van deze termijn, vermeld in paragraaf 1 en 2, afgeweken worden bij gebruik van een controlemethode die toelaat de kwaliteit en de levensduur in te schatten van de tank. De erkenning van laatstgenoemde controlemethode en de bijhorende criteria om de maximale termijn voor de hercontrole te bepalen, gebeurt door de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning en bijkomend moet worden aangetoond dat deze controlemethode als basis dient voor het voorkomen van de milieuschade die kan ontstaan vanaf de eerste controle met dit systeem. |
5.18.1.1, §3
|
De exploitant houdt een afschrift van de vergunningsbesluiten en de bijhorende plannen waarop de vergunde kadastrale percelen duidelijk zijn aangegeven, ter inzage van de toezichthouders.
|
5.18.1.1, §5, eerste lid
|
De naam van die verantwoordelijke persoon wordt door de exploitant aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, en aan de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen schriftelijk meegedeeld.
|
5.18.1.2, §4
|
De exploitant stelt een voortgangsrapport op, zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 houdende regels tot uitvoering van het oppervlaktedelfstoffendecreet.
|
5.18.2.1.1, laatste zin |
De exploitant deelt de datum en het uur waarop tot die afpaling wordt overgegaan, uiterlijk zeven kalenderdagen vooraf mee aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, en aan de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen. |
5.18.2.2.1 |
De toegang tot de ontginning wordt verboden door borden die op oordeelkundig gekozen plaatsen worden opgesteld en duidelijk vanaf de openbare weg zichtbaar zijn. In overleg met de burgemeester wordt voor de plaatsen die een groot gevaar voor het publiek vormen, bepaald waar en hoe de ontginning afgeschermd moet worden. |
5.19.2.1.1, § 9 |
In de onmiddellijke omgeving van de drenkkuipen worden de toepasselijke reglementaire pictogrammen aangebracht. |
5.19.2.3.3, 3°
|
de exploitant houdt ter beschikking van de toezichthouders, een attest (…)
|
5.19.2.3.4, §3, derde lid, eerste volzin
|
De exploitant houdt een controleprogramma ter beschikking van de met het toezicht belaste ambtenaar.
|
5.19.2.3.4, §4
|
De data van de in § 3 bedoelde controles, de meetresultaten en andere vaststellingen alsmede de eventueel uitgevoerde herstellingen of wijzigingen aan de installaties, worden in een register ingeschreven dat, samen met de controleverslagen, ter beschikking gehouden wordt van de toezichthouder. |
5.20.2.8, §3
|
Iedere verandering van brandstof, van het zwavelgehalte van de vloeibare brandstof, en van de uren van buitengebruikstelling worden ingeschreven in een register, dat de exploitant ter beschikking houdt van de toezichthouder. |
5.20.2.8, § 4 |
Als het totaal geïnstalleerde nominaal thermisch ingangsvermogen in dezelfde vestiging meer dan 300 MW bedraagt, worden in de omgeving van de installaties toestellen voor het meten van de immissies van SO2 en NO2 in de lucht bij de grond door en op kosten van de exploitant geïnstalleerd en onderhouden. Het type, de meetplaats, de wijze van controle en de overige gebruiksvoorwaarden van die toestellen worden bepaald in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit. |
5.28.2.3, §7, tweede lid, eerste volzin
|
De exploitant zendt een afschrift van de analyseresultaten aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving en in voorkomend geval aan de exploitant van de te beschermen waterwinning. |
5.28.3.2.1, §1, laatste zin
|
De exploitant deelt de naam van de bevoegde afgevaardigde schriftelijk mee aan de toezichthoudende overheid.
|
5.28.3.2.3, §1
|
De exploitant houdt een register bij. De exploitant noteert in dit register tenminste:
1° gegevens over de aangevoerde dierlijke mest:
a) het volgnummer, de datum en het uur van de aanvoer van de dierlijke mest;
b) de aard van de dierlijke mest (diersoort, type (droge mest, stalmest, mengmest...), drogestofgehalte);
c) de herkomst (producent) van de dierlijke mest;
d) de vervoerder van de dierlijke mest en de wijze van vervoer met vermelding van het documentnummer van het mestafzetdocument of overdrachtsdocument dat het transport vergezelt;
e) de hoeveelheid (massa en volume) van de dierlijke mest;
f) [...];
g) in voorkomend geval de opmerkingen over de dierlijke mest en de aanvoer.
2° gegevens over de eventueel afgevoerde onbewerkte of onverwerkte dierlijke mest:
a) het volgnummer, de datum en het uur van de afvoer van de dierlijke mest;
b) de aard van de onverwerkte dierlijke mest (diersoort, type (droge mest, stalmest, mengmest...), droog stofgehalte);
c) de bestemming van de dierlijke mest;
d) de vervoerder van de dierlijke mest en de wijze van vervoer met vermelding van het documentnummer van het mestafzetdocument of overdrachtsdocument dat het transport vergezelt;
e) de hoeveelheid (massa en volume) van de dierlijke mest;
f) [...];
g) in voorkomend geval de opmerkingen over de dierlijke mest en de afvoer.
3° gegevens over de afvoer van de afgewerkte producten (al of niet voor nuttige toepassing):
a) het volgnummer, de datum en het uur van de afvoer van afgewerkte producten;
b) de aard van de afgewerkte producten;
c) de bestemming van de afgewerkte producten;
d) de vervoerder van de afgewerkte producten en de wijze van vervoer met vermelding van de referenties van het mestafzetdocument of overdrachtsdocument;
e) de hoeveelheid (massa en volume) van de afgewerkte producten;
f) [...];
4° gegevens over de aangevoerde doch geweigerde dierlijke mest:
a) het volgnummer, de datum en het uur van de aanvoer van de dierlijke mest;
b) de aard van de dierlijke mest (diersoort, type (droge mest, stalmest, mengmest...), drogestofgehalte);
c) de herkomst (producent) van de dierlijke mest;
d) de vervoerder van de dierlijke mest en de wijze van vervoer met vermelding van het documentnummer van het mestafzetdocument of overdrachtsdocument dat het transport vergezelt;
e) de hoeveelheid (massa en volume) van de dierlijke mest;
f) [...];
g) de reden van de weigering en opmerkingen over de dierlijke mest en de aanvoer;
5° de ondervonden moeilijkheden en storingen, waarnemingen, metingen en andere inlichtingen betreffende de uitbating van de inrichting;
6° gegevens over de aanvoer van andere (grond)stoffen:
a) het volgnummer, de datum en het uur van de aanvoer van de andere (grond)stoffen;
b) de aard van de andere (grond)stoffen;
c) de herkomst van de andere (grond)stoffen;
d) de hoeveelheid (massa en volume) van andere (grond)stoffen;
e) [...].
|
5.28.3.2.3, §3
|
Het register, bedoeld in §1, ligt ter inzage van de toezichthouders.
|
5.28.3.2.4, §1
|
De hoeveelheid aangevoerde, verwerkte en afgevoerde dierlijke mest en de hoeveelheid aangevoerde andere (grond)stoffen moeten in het register, bedoeld in artikel 5.28.3.2.3, worden getotaliseerd respectievelijk per dag, per maand en per kalenderjaar en dit voor wat betreft de dierlijke mest per type. Op eenvoudig verzoek worden deze gegevens meegedeeld aan de afdeling Mestbank van de Vlaamse Landmaatschappij. De hoeveelheid aangevoerde dierlijke mest wordt eveneens getotaliseerd per Mestbanknummer per kalenderjaar. |
5.29.0.6, §1, vijfde lid, laatste zin
|
Het tijdstip en de uitvoerder van de metingen worden uiterlijk 72 uur voor de aanvang van de metingen per faxbericht gemeld aan de toezichthouder. |
5.32.1.3, tweede lid
|
Het veiligheidsdossier, vermeld in het eerste lid, ligt ter inzage van de toezichthouder.
|
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
5.32.2.2bis, § 2, 3°, tweede lid |
De geregistreerde gegevens worden ter beschikking gehouden van de toezichthouder gedurende een periode van ten minste een maand. |
5.32.2.2bis, §2, 4°, a)
|
De exploitant neemt de volgende maatregelen om de bezoekers te beschermen tegen gehoorschade:
a) het vrij en kosteloos ter beschikking stellen aan alle bezoekers van gehoorbescherming voor eenmalig gebruik.
|
5.32.2.2bis, §2, 4°, b)
|
De exploitant neemt de volgende maatregelen om de bezoekers te beschermen tegen gehoorschade: b) het opmaken van een geluidsplan om het geluidsniveau in de inrichting te optimaliseren in geval van permanente geluidsinstallaties die tot de inrichting behoren. Het geluidsplan moet ten minste de volgende gegevens bevatten:
1) de optimale opstelling en keuze van de luidsprekers rekening houdend met een zo efficiënt mogelijke verdeling van het geluid;
2) de meetplaats;
3) het geluidsniveau ter hoogte van de meetplaats en ten minste vier andere beoordelingsplaatsen;
4) de plaats waar het geluidsniveau geregeld wordt;
5) de plattegrond op schaal van de volledige ruimte die toegankelijk is voor het publiek.
Het geluidsplan wordt opgemaakt door een milieudeskundige die erkend is in de discipline geluid en trillingen. Dat plan maakt in voorkomend geval deel uit van het akoestische onderzoek, vermeld in artikel 5.32.2.3, § 1. Het geluidsplan is aanwezig in de inrichting en ligt ter inzage van de toezichthoudende overheid.
|
5.32.2.3, §1, derde lid
|
De vergunningverlenende overheid en de toezichthouder worden door de exploitant schriftelijk in kennis gesteld van de voorziene saneringsmaatregelen. |
5.32.2.3, §3
|
De in de §§ 1 en 2 van dit artikel bedoelde onderzoeksverslagen zijn aanwezig in de inrichting. Zij zijn ter inzage van de toezichthouder. |
5.32.3.8, §5, laatste twee volzinnen
|
Van die controles en vaststellingen wordt een verslag opgemaakt. Dat verslag wordt bijgevoegd in het veiligheidsdossier.
|
5.32.4.2, §6, laatste volzin
|
Het inspectieverslag wordt bewaard in het veiligheidsdossier.
|
[...] |
[...] |
[...]
|
[...]
|
[...]
|
[...] |
[...]
|
[...] |
[...]
|
[...] |
5.32.7.2.10, § 3 |
Aanduidingen die een rookverbod opleggen, moeten op goed zichtbare plaatsen aangebracht worden. |
[...]
|
[...] |
[...]
|
[...]
|
[...]
|
[...]
|
[...] |
[...]
|
[...] |
[...] |
[...] |
[...]
|
[...] |
[...]
|
[...] |
[...]
|
5.32.7bis.3.1, eerste lid |
Het bewijs van de eventuele huurovereenkomst wordt ter inzage gehouden voor de toezichthouder. |
[...] |
[...]
|
[...] |
[...]
|
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...]
|
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...]
|
[...] |
[...] |
5.32.9.4.2, § 4 |
De filters worden ten minste tweemaal per week gespoeld buiten de openingsuren van het bad en wel zo dat het filtermateriaal in fluïdisatie komt. |
5.32.9.4.2, § 5 |
Indien op het circuit van de hot whirlpool een afzonderlijke bufferbak is voorzien, wordt deze tijdig en ten minste eenmaal per jaar gereinigd. |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
5.32.9.7.3, § 4 |
De filters worden tenminste tweemaal per week gespoeld buiten de openingsuren van het zwembad en wel zo dat het filtermateriaal in fluïdisatie komt. |
[...] |
[...] |
5.32.9.8.1, §2, tweede lid |
Dit reglement hangt uit op goed zichtbare plaatsen in de inrichting samen met de meest recente meetresultaten van de uitgevoerde bemonsteringen van het water. De inrichting wordt voorzien van een veilige en gemakkelijk toegankelijke aanlijnmogelijkheid (voor assistentiehonden). |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
5.32.10.1, §3, tweede lid, tweede zin
|
Ook de controle en de wijze van controle op de maatregelen wordt in het register vermeld.
|
5.32.10.5, § 3 |
Door middel van waarschuwingsborden moeten de klanten geïnformeerd worden over volgende risico’s :
1° wegens de mogelijkheid van verhoogde koolstofmonoxideniveaus is de aanwezigheid in de racehall af te raden voor zwangeren, jonge kinderen en hartlijders;
2° wegens verhoogde geluidsniveaus is het dragen van gehoorbeschermers in de racehall wenselijk.
|
5.33.0.2, §1, tweede lid, laatste zin
|
Een attest, afgeleverd door een deskundige, de leverancier of de installateur, dient door de exploitant ter inzage gehouden van de toezichthouder.
|
5.33.0.2, §2, laatste zin
|
De desbetreffende keuringsattesten worden door de exploitant ter inzage gehouden van de toezichthouder. |
5.33.0.3, §4, laatste zin
|
De attesten met datum en uitslag van deze controle moeten ter inzage worden gehouden van de toezichthouder. |
5.35.1.2, § 1 |
De inrichting bestaat uit tenminste de volgende ruimten:
1° een plaats bestemd voor het in- en uitladen van de lijken;
2° een lokaal bestemd voor de lijkverzorging, in voorkomend geval met inbegrip van de balseming;
3° een bewaarruimte voor de lijken, die ofwel is ingericht in het lokaal bedoeld in sub 2°, ofwel met dit lokaal in rechtstreekse verbinding staat;
4° een lokaal bestemd voor het opbaren van de lijken;
5° een wachtkamer voorzien van een vestiaire en een toilet ten behoeve van de bezoekers. |
5.35.1.2, § 2 |
De schikking van de plaats bedoeld in § 1, sub 1° is zodanig dat het laden en lossen van de lijken aan het zicht van derden is onttrokken. |
5.35.1.2, § 4 |
De inrichting wordt uitsluitend gebruikt voor het bewaren en opbaren van lijken. Elke andere activiteit die verband houdt met de begrafenisonderneming dient in lokalen te gebeuren die niet in rechtstreekse verbinding staan met de lokalen vermeld in § 1, sub 2° en sub 3°. |
5.35.1.3, § 1 |
De bewaarruimte voor lijken is voldoende ruim om het aantal lijken te bevatten waarvoor de toelating in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit is verleend. |
5.35.1.4, § 1 |
Het lokaal bestemd voor het opbaren van de lijken heeft een afzonderlijke ingang voor de bezoekers, volledig gescheiden van de lokalen bestemd voor de lijkverzorging en de bewaarruimte. |
5.35.1.4, § 2 |
Het lokaal bestemd voor het opbaren van de lijken wordt bereikt langs de in artikel 5.35.1.2., § 1, sub 5° bedoelde wachtkamer. |
5.35.2.1, § 1 |
Het lokaal bestemd voor de lijkverzorging is voldoende groot om toe te laten dat alle manipulaties aan en met de lijken op een veilige manier kunnen worden uitgevoerd. |
5.35.2.2, § 2 |
Dieren, tenzij assistentiehonden, worden in de inrichting niet toegelaten. |
5.35.2.2, § 3 |
Elke activiteit bij de verzorging van de lijken gebeurt derwijze dat zij geheel aan het zicht van buitenuit is onttrokken. |
5.35.3.1, § 1 |
Het lokaal bestemd voor de lijkverzorging is voldoende groot om toe te laten dat alle manipulaties aan en met de lijken op een veilige manier kunnen worden uitgevoerd. |
5.35.3.2, § 2 |
Dieren, tenzij assistentiehonden, worden in de inrichting niet toegelaten. |
5.35.3.2, § 3 |
Elke activiteit bij de verzorging van de lijken gebeurt derwijze dat zij geheel aan het zicht van buitenuit is onttrokken. |
5.36.0.2, §1, tweede lid, laatste zin
|
Een attest, afgeleverd door een deskundige, de leverancier of de installateur, dient door de exploitant ter inzage gehouden van de toezichthouder.
|
5.36.0.2, §2, laatste zin
|
De desbetreffende keuringsattesten worden door de exploitant ter inzage gehouden van de toezichthouder.
|
5.36.0.3, §4, laatste zin
|
De attesten met datum en uitslag van deze controle worden ter inzage gehouden van de toezichthouder.
|
5.38.0.2, §2, tweede lid, laatste zin
|
Een attest, afgeleverd door een deskundige, de leverancier of de installateur, dient door de exploitant ter inzage gehouden van de toezichthouder. |
5.38.0.2, §4, laatste zin
|
De desbetreffende keuringsattesten worden door de exploitant ter inzage gehouden van de toezichthouder. |
5.38.0.3, §5, laatste zin
|
De attesten met datum en uitslag van deze controle worden ter inzage gehouden van de toezichthouder. |
5.41.1.3, §1, laatste zin
|
De desbetreffende keuringsattesten worden door de exploitant ter inzage gehouden van de toezichthouder.
|
5.41.1.3, §4, laatste zin
|
De attesten met datum en uitslag van deze controle moeten ter inzage worden gehouden van de toezichthouder. |
5.41.2.2, §4, eerste lid, eerste zin
|
Voor elke machine die gebruik maakt van tetrachlooretheen als reinigingsmiddel houdt de exploitant een verslag ter beschikking van de toezichthouder, waarin aangetoond wordt dat aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 2 of 3, voldaan is. |
5.41.2.2, §4, tweede lid
|
De exploitant bezorgt een afschrift van dit verslag aan de toezichthoudende overheid als die daarom verzoekt. |
5.41.2.3, §3, laatste zin
|
Dat logboek wordt voor een periode van minstens 5 jaar na de laatste registratie bewaard en ter inzage van de toezichthoudende overheid gehouden. |
5.43.2.30, § 2 |
Als voor de bestrijding van de emissie van stof, NOx of SO2 nageschakelde zuiveringstechnieken worden gebruikt om aan de emissiegrenswaarden te voldoen, toont de exploitant op onbetwistbare wijze aan dat die nageschakelde zuiveringstechnieken operationeel zijn gedurende de werking van de stookinstallatie |
5.43.2.32, eerste lid |
De meet- of berekeningsresultaten worden ter inzage van de toezichthouder gehouden. |
5.43.2.32, tweede lid |
De exploitant registreert, verwerkt en presenteert de resultaten, vermeld in het eerste lid, op zodanige wijze dat de toezichthouder kan nagaan of de vastgestelde voorwaarden en emissiegrenswaarden worden nageleefd. |
5.43.2.36, 1° |
de toezichthouder wordt vooraf op de hoogte gebracht van de datum en de uitvoerder van periodieke metingen. Als de meting niet uitgevoerd kan worden op het doorgegeven tijdstip, brengt de exploitant de toezichthouder daarvan uiterlijk 24 uren op voorhand op de hoogte; |
5.43.2.36, 2° |
voor continue metingen bezorgt de exploitant maandelijks het overzicht van de resultaten aan de toezichthouder. De resultaten van de metingen van dioxinen en furanen worden zo snel mogelijk bezorgd, bij voorkeur binnen een maand na de uitvoering van de metingen. |
5.43.3.30, §2 |
De exploitant brengt de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, op de hoogte van de resultaten van de controle van de geautomatiseerde meetsystemen. |
5.43.3.31, eerste lid |
De meet- of berekeningsresultaten worden ter inzage van de toezichthouder gehouden. |
5.43.3.31, tweede lid |
De exploitant registreert, verwerkt en presenteert die resultaten op zodanige wijze dat de toezichthouder kan controleren of de exploitatievoorwaarden en de emissiegrenswaarden die zijn opgenomen in de vergunning worden nageleefd. |
5.43.3.31, derde lid |
Voor continue metingen, uitgevoerd op stookinstallaties waarin biomassa wordt verbrand, bezorgt de exploitant maandelijks het overzicht van de resultaten aan de toezichthouder. |
5.43.3.31, laatste lid |
De resultaten van de metingen van dioxinen en furanen worden zo snel mogelijk bezorgd, bij voorkeur binnen een maand na de uitvoering van de metingen. |
5.43.3.32 |
Voor stookinstallaties waarin biomassa wordt verbrand, wordt de toezichthouder vooraf op de hoogte gebracht van de datum en de uitvoerder van de periodieke metingen. |
5.43.4.2, eerste lid |
Iedere verandering van brandstof, van het zwavelgehalte van de vloeibare brandstof en van de uren van buitengebruikstelling, alsook iedere andere verandering die de toepasselijke emissiegrenswaarden beïnvloedt, wordt ingeschreven in een register, dat de exploitant ter beschikking houdt van de toezichthoudende overheid. |
5.51.4.1
|
De gebruiker houdt het verslag van de risicoanalyse en een register met GGO's en pathogene organismen, aangewend in het kader van ingeperkt gebruik, ter beschikking van de toezichthouders en de bevoegde instantie.
|
5.51.4.2, §2, tweede lid, laatste zin
|
Dat controleprogramma moet ter beschikking gehouden worden van de toezichthoudende overheid.
|
5.53.3.2, § 1 |
De meetinrichting is ofwel:
1° een vleugelradmeter of meter met schroef van het Woltman type;
2° een dynamische turbinemeter;
3° een elektromagnetische meter;
4° een ultrasone meter;
5° een gecombineerde meter: een meter die binnen hetzelfde huis een combinatie is van meters, bedoeld in 1° tot en met 4°. |
5.53.3.2, § 2 |
Een andere meter of meetmethode dan deze vermeld in § 1 is toegelaten mits gemotiveerde aanvraag door de exploitant en uitdrukkelijke toestemming van de vergunningverlenende overheid. |
5.53.3.3, § 4 |
Op elke meter staan volgende aanduidingen:
1° de naam van de fabricant of het merk van de meter;
2° het bouwjaar en het fabricagenummer;
3° de vermelding van de stroomrichting;
4° de maximale bedrijfsdruk indien deze hoger kan zijn dan 10 bar.
Op koudwatermeters, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 18 februari 1977 betreffende de koudwatermeters, moeten bovendien ook volgende gegevens vermeld staan:
1° de metrologische klasse en het nominaal meetvermogen;
2° het modelgoedkeuringsteken;
3° het ijkmerkteken. |
5.53.3.3, §5
|
(…) een attest (…) dat op eenvoudig verzoek aan de met toezicht belaste ambtenaren wordt voorgelegd. (…)
|
5.53.3.3, §6
|
(…) De stand van de meter wordt bij het wegnemen en het terugplaatsen genoteerd in een register. (…)
|
5.53.3.3, §9
|
De stand van iedere debietmeter wordt genoteerd in een register op de laatste kalenderdag van elk jaar waarin grondwater werd opgepompt en telkens wanneer, om welke reden ook, de debietmeter verwijderd of herplaatst wordt. |
5.53.4.6, §2.
|
De gegevens, bedoeld in artikel 5.53.4.5 en § 1, worden door de exploitant bijgehouden in een register, dat ter plaatse of in een gecentraliseerde databank van het bedrijf ter inzage wordt gehouden van de toezichthouders. |
5.53.4.7
|
De exploitant van een grondwaterwinning, waarvan het vergunde volume meer dan 30 000 m3 per jaar bedraagt, deelt elk jaar de resultaten van het voorgaande kalenderjaar mee van de gewonnen volumes grondwater per watervoerende laag, de analyses van het grondwater en de peilmetingen. Hij doet dit overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het besluit van de Vlaamse Regering tot invoering van het integrale milieujaarverslag, voor de datum die daarin wordt bepaald, en door middel van de deel IA en IV van het integrale milieujaarverslag waarvan het model is gevoegd als bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 januari 2005 tot wijziging van de besluiten van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, 18 maart 1997 houdende vaststelling van de modaliteiten voor aangifte van de opgepompte of gewonnen hoeveelheden grondwater door de maatschappijen die instaan voor de openbare drinkwatervoorziening ten behoeve van de bepaling van de heffing, 28 juni 2002 tot uitvoering van het Hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging en Hoofdstuk IVbis van het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer, en 2 april 2004 tot invoering van het integrale milieujaarverslag.
|
5.53.4.8
|
Ten laatste negentig dagen na het boren respectievelijk het herboren of de aanleg, wijziging of verbouwing van een grondwaterwinning of grondwaterwinningseenheid, waarvan het vergunde volume meer dan 30.000 m3 per jaar bedraagt, bezorgt de exploitant de volgende gegevens aan de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor grondwater : 1° ...; 2° ...; 3° ...; 4° ...; 5° ...; 6° ...; 7° de kwaliteit van het opgepompte grondwater aan de hand van de analyseresultaten bedoeld in artikel 5.53.4.5. § 1; 8° ...; 9° ...; 10° vanaf een vergund debiet van 1.000.000 m3 per jaar, het verslag van een deskundig uitgevoerde pompproef; 11° .... |
5.53.6.3.1, §4
|
De gegevens, bedoeld in §1en §2, worden bijgehouden in een register, dat ter plaatse of in een gecentraliseerde databank van het bedrijf ter inzage wordt gehouden van de toezichthouders.
|
5.53.6.3.2
|
De exploitant van een grondwaterwinning, bedoeld in subrubriek 53.7 van de indelingslijst, maakt per periode van vijf jaren een rapport op met de volgende inhoud:
1° de beschrijving van de evolutie van de opgepompte debieten en overeenkomstige peilen in de productieputten en de peilputten over de afgelopen periode (ev. weergegeven in tijdsreeksen) alsook een evaluatie hiervan;
2° de beschrijving van de eventuele mogelijke vastgestelde invloeden op de bovengrondse eigendommen, zowel wat betreft stabiliteit van de grond als de mogelijke invloed op gewassen en het natuurlijk milieu; 3° bij grondwaterwinningen met vijf peilputten en meer, twee stijghoogtekaarten respectievelijk in de aangepompte watervoerende laag en de freatische watervoerende laag van de omgeving, opgemaakt op basis van de reële metingen, één met de hoogste en één met de laagste gemeten grondwaterstand. De exploitant bezorgt een kopie van dit rapport aan de vergunningverlenende overheid alsook aan de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor grondwater.
|
5.54.3, §2
|
De exploitant houdt met betrekking tot de exploitatie van een inrichting voor het kunstmatig aanvullen van grondwater een register bij waarin worden ingeschreven: 1° de resultaten van de peilmetingen, bedoeld in § 1, samen met het peil in het infiltratiepand; 2° gedurende het eerste jaar van het kunstmatig aanvullen, de hoeveelheid water die tijdens de 24 uren voorafgaand aan de wekelijkse peilmetingen kunstmatig werd aangevuld; 3° de hoeveelheid water die maandelijks kunstmatig werd aangevuld. Het register wordt door de exploitant ter inzage gehouden van de toezichthoudende overheid.
|
5.54.3, §3
|
Wanneer het jaarlijkse volume aangevuld water meer dan 30 000 m3 bedraagt, moet de exploitant de gegevens, bedoeld in § 2, op uiterlijk 15 maart van elk jaar volgend op het jaar waarop de gegevens betrekking hebben, tevens schriftelijk meedelen aan de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor grondwater. |
5.54.4, §2, derde lid
|
De verslagen van de bemonsteringen en analyses, bedoeld in het eerste lid, worden door de exploitant ter inzage gehouden van de toezichthoudende overheid.
|
5.54.5, §2
|
De verslagen van de bemonsteringen en analyses, bedoeld in § 1, worden door de exploitant ter inzage gehouden van de toezichthoudende overheid.
|
5.54.5, §3
|
Wanneer het jaarlijkse volume aangevuld water meer dan 30 000 m3 bedraagt, moet de exploitant de gegevens, bedoeld in § 1, op uiterlijk 15 maart van elk jaar volgend op het jaar waarop de gegevens betrekking hebben, tevens schriftelijk meedelen aan de afdeling van de Vlaamse Milieumaatschappij, bevoegd voor grondwater.
|
5.57.1.2, § 1 |
Rondom een vliegveld, ingedeeld in de eerste klasse, worden de volgende geluidscontouren berekend:
1° Lday-geluidscontouren voor een weergave van de geluidsbelasting overdag:

waarin:
T = aantal seconden gedurende de dag
Nd = aantal vliegtuigbewegingen overdag tijdens het jaargemiddelde etmaal
i = index die de i-de gemiddelde vliegtuigbeweging overdag weergeeft
LAE(i) = SEL resulterend uit de vliegtuigbeweging i, uitgedrukt in dB(A)
Dag = periode van 07u00 tot 19u00
2° Levening-geluidscontouren voor een weergave van de geluidsbelasting ’s avonds:

waarin:
T = aantal seconden gedurende de avond
Ne = aantal vliegtuigbewegingen ’s avonds tijdens het jaargemiddelde
etmaal
k = index die de k-de gemiddelde vliegbeweging ’s avonds weergeeft
LAE(k) = SEL resulterend uit de vliegtuigbeweging k, uitgedrukt in dB(A)
Avond = periode van 19u00 tot 23u00
3° Lnight-geluidscontouren voor een weergave van de geluidsbelasting ’s
nachts:

waarin:
T = aantal seconden gedurende de nacht
Nn = aantal vliegtuigbewegingen ’s nachts tijdens het jaargemiddelde
etmaal
j = index die de j-de gemiddelde vliegtuigbeweging ’s nachts weergeeft
LAE(j) = SEL resulterend uit de vliegtuigbeweging j, uitgedrukt in dB(A)
Nacht = periode van 23u00 tot 07u00
4° Lden-geluidscontouren ter bepaling van het aantal potentieel sterk
gehinderden:

|
5.57.1.2, § 2 |
Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie
van de ingedeelde inrichting of activiteit moeten ten minste de volgende
geluidscontouren berekend worden:
1° de Lden-geluidscontouren van 55, 60, 65, 70 en 75 dB(A)
2° de LAeq,day-geluidscontouren van 55, 60, 65, 70 en 75 dB(A)
3° de LAeq,evening-geluidscontouren van 50, 55, 60, 65, 70 en 75 dB(A)
4° de Lnight-geluidscontouren van 45, 50, 55, 60, 65 en 70 dB(A) |
5.57.1.2, § 3 |
De geluidscontouren worden berekend met het simulatieprogramma
“Integrated Noise Model” (INM) versie 6.0c [of met een recentere
versie] van de Amerikaanse “Federal Aviation Administration” (FAA).
Nd, Ne en Nn worden bepaald op basis van de vluchten voor een volledig
jaar; ze worden per vliegtuigtype berekend voor de verschillende
vliegroutes (landen en opstijgen) en voor de dagperiode, de
avondperiode en de nachtperiode afzonderlijk. |
5.57.1.2, § 5 |
Binnen de verschillende Lden-geluidszones wordt het aantal potentieel
sterk gehinderden bepaald, opgesplitst per betrokken gemeente. Tenzij
anders bepaald in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de
ingedeelde inrichting of activiteit gebeurt de bepaling van het aantal
potentieel sterk gehinderden op basis van de formule

|
5.57.2.2, §2, tweede lid
|
De exploitant bezorgt een exemplaar van dit plan:
1° aan de afdeling Milieu, bevoegd voor de omgevingsvergunning;
2° aan de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving;
3° aan de afdeling, bevoegd voor de geluidshinder; 4° aan de Bestendige Deputatie van de provincie(s) waarover de geluidscontouren zich uitstrekken; 5° aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente(n) waarover de geluidscontouren zich uitstrekken.
|
5.57.2.2, §3
|
Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, worden het plan, bedoeld in § 2, en de gegevens, bedoeld in artikel 5.57.1.2, § 5, uiterlijk tegen 30 april van het jaar dat volgt op het jaar waarover de berekening gaat, bezorgd aan de in § 2 vermelde instanties. |
5.60.3, §1, laatste zin
|
De exploitant deelt de naam van die bevoegde afgevaardigde schriftelijk mee aan de toezichthoudende overheid.
|
5.60.3, §4
|
Tenzij het anders vermeld is in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, houdt de exploitant een register bij waarin tenminste de volgende gegevens zijn genoteerd:
1° het volgnummer, de datum en het uur van de aanvoer van de niet-verontreinigde uitgegraven bodem, bagger- en ruimingsspecie of grondstoffen die overeenkomstig het VLAREMA voldoen aan de voorwaarden voor het gebruik als bodem;
2° de herkomst en oorsprong van de niet-verontreinigde uitgegraven bodem, bagger- en ruimingsspecie of grondstoffen die overeenkomstig het VLAREMA voldoen aan de voorwaarden voor het gebruik als bodem;
3° de vervoerder van de niet-verontreinigde uitgegraven bodem, bagger- en ruimingsspecie of grondstoffen die overeenkomstig het VLAREMA voldoen aan de voorwaarden voor het gebruik als bodem;
4° de hoeveelheid aangevoerde niet-verontreinigde uitgegraven bodem, bagger- en ruimingsspecie of grondstoffen die overeenkomstig VLAREMA voldoen aan de voorwaarden voor het gebruik als bodem;
5° opmerkingen over de uitgegraven bodem, bagger- en ruimingsspecie of grondstoffen die overeenkomstig het VLAREMA voldoen aan de voorwaarden voor het gebruik als bodem en opmerkingen over de aanvoer, met inbegrip van de geweigerde aangevoerde uitgegraven bodems, bagger- en ruimingsspecie of grondstoffen die overeenkomstig het VLAREMA voldoen aan de voorwaarden voor het gebruik als bodem.
|
5.60.6
|
De exploitant meldt elke dreigende instabiliteit die een gevaar voor de omgeving kan vormen, onmiddellijk per fax, e-mail of telefoon aan de burgemeester en aan de toezichthouders van de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, en van de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen. De exploitant meldt elke effectieve instabiliteit die een volume van meer dan 250 m³ heeft en waarbij een definitieve helling of de perceelgrens werd aangetast, onmiddellijk per fax, e-mail of telefoon aan de burgemeester en aan de toezichthouders van de afdeling, bevoegd voor milieuhandhaving, en van de afdeling, bevoegd voor natuurlijke rijkdommen.
|
5.61.2, §4
|
Tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit, houdt de exploitant een register bij waarin ten minste de volgende gegevens zijn genoteerd:
1° voor wat betreft de aanvoer:
a) het volgnummer, de datum en het uur van de aanvoer van de uitgegraven bodem;
b) de herkomst en oorsprong van de uitgegraven bodem;
c) de vervoerder van de uitgegraven bodem;
d) de hoeveelheid aangevoerde uitgegraven bodem;
e) opmerkingen omtrent de uitgegraven bodem en aanvoer, met inbegrip van de geweigerde aangevoerde uitgegraven bodem.
2° voor wat betreft de opslag: de plaats waar de geleverde partij opgeslagen ligt.
3° voor wat betreft de afvoer:
a) de bestemming van de uitgegraven bodem;
b) de vervoerder van de uitgegraven bodem;
c) de hoeveelheid aangevoerde uitgegraven bodem;
|
[...] |
[...] |
[...] |
[...] |
6.3.0.3 |
Klemtoonverlichting mag uitsluitend gericht zijn op de inrichting of onderdelen ervan. |
6.3.0.4 |
Lichtreclame mag de normale intensiteit van de openbare verlichting niet overtreffen. |
6.5.3.1, §1, 5°
|
(…) dit attest wordt ter inzage gehouden van de toezichthouder.
|
6.5.4.1, eerste zin |
Opslaginstallaties dienen geplaatst onder toezicht van een erkende technicus of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen. |
6.5.4.1, tweede en derde zin |
Na de plaatsing maar vóór de ingebruikname stelt de erkende technicus of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen een certificaat op waaruit ondubbelzinnig moet blijken dat de opslaginstallatie voldoet aan de bepalingen van dit hoofdstuk.
Dit certificaat vermeldt bovendien de naam en het erkenningsnummer van de erkende technicus of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen. |
6.5.4.2 |
Voor de bouw van een opslaginstallatie mag enkel gebruik gemaakt zijn van producten en onderdelen waarvan ofwel de overeenkomst met de toepasselijke code van goede praktijk gecertificeerd is door een erkende certificeringsinstelling ofwel na een beproeving overeenkomstig de toepasselijke code van goede praktijk. Voor wat betreft de prefabconstructie bestaande uit een prefab betonnen cilindrische houder waarin een enkelwandige metalen houder is geplaatst, bestaat het certificaat op zijn minst uit een verklaring van de fabrikant welke hij gemachtigd is af te leveren na keuring van een prototype. |
6.5.4.3, eerste lid |
Binnen de maand na de aanleg van de opslaginstallatie conform de bepalingen van dit hoofdstuk, brengt de erkende technicus of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen op de houder een duidelijk leesbare en onuitwisbare groene merkplaat aan waarop onuitwisbaar volgende gegevens dienen aangebracht :
- zijn erkenningsnummer;
- de datum van de plaatsing van de opslaginstallatie;
- de uiterste datum van de eerstvolgende controle ingeval van opslag in ondergrondse houder.
|
6.5.4.4, eerste volzin |
Bij de oplevering van de opslaginstallatie bezorgt de erkende technicus of een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen aan de eigenaar het certificaat van de installatie samen met de certificaten of de beproevingsverslagen van de onderdelen ervan. |
6.5.4.4, tweede volzin |
De eigenaar van de opslaginstallatie draagt er zorg voor dat de exploitant(en) in het bezit is (zijn) van een kopie van het certificaat van de installatie. |
6.5.5.2, § 2 |
Van de termijn, vermeld in § 1, kan worden afgeweken bij gebruik van een controlemethode die toelaat de kwaliteit en de levensduur van de ondergrondse houder in te schatten, waarbij maximaal gezocht wordt naar het detecteren van niet-dichte houders en/of het classificeren van houders naargelang de kwaliteitstoestand.
De aanvaarding van laatstgenoemde controlemethode en de bijhorende criteria om de maximale termijn voor de hercontrole te bepalen, gebeurt door de afdeling Milieu bevoegd voor de omgevingsvergunning en bijkomend moet worden aangetoond dat deze controlemethode als basis dient voor het voorkomen van de milieuschade die kan ontstaan vanaf de eerste controle met dit systeem. |
6.10.2.2, §1, eerste volzin
|
De exploitatie van een vast opgestelde zendantenne of de verandering van een vast opgestelde zendantenne is verboden zonder conformiteitsattest. |
6.10.2.2, § 2, laatste zin |
Voor gemiddelde effectief uitgestraalde vermogens boven de 20 W is altijd een conformiteitsattest noodzakelijk. |
6.10.2.2, § 3, laatste zin |
Voor gemiddelde effectief uitgestraalde vermogens boven de 20 W is altijd een conformiteitsattest noodzakelijk. |
6.10.2.2bis, § 2, eerste zin |
Voor de vast opgestelde zendantennes, vermeld in paragraaf 1, wordt voorafgaand aan de exploitatie een kennisgeving ingediend via de website van de afdeling, bevoegd voor milieuhinder van elektromagnetische golven. |
6.10.2.2bis, § 2, tweede zin |
Deze kennisgeving bevat minstens volgende elementen :
1° de gegevens van de exploitant : naam van de exploitant, namelijk een rechtspersoon of een natuurlijke persoon, telefoonnummer, e-mailadres, volledig adres;
2° de gebruikte frequentie (MHz);
3° vermogen, geleverd aan de antenne (dBm);
4° hoogte (centerlijn) ten opzichte van de begane grond (m);
5° de winst (dBi);
6° azimut (°), het noorden is nul, het oosten 90 enzovoort (stralingsrichting);
7° antennetype : fabrikant en referentie (indien van toepassing);
8° de coördinaten van de antennesite : de coördinaten moeten zowel in WGS84 als in lambert worden opgegeven;
9° CRAB-code. |
6.10.2.2bis, § 3 |
De exploitant van de vast opgestelde zendantenne, vermeld in paragraaf 1, legt een logboek aan waarin de zendtijd (per tijdseenheid) wordt bijgehouden.
Een journaal als vermeld in artikel 10 van het ministerieel besluit van 9 januari 2001 betreffende het aanleggen en het doen werken van radiostations door radioamateurs, kan als logboek als vermeld in het eerste lid, gelden.
|
6.10.2.8, § 1 |
Elke exploitant die een conformiteitsattest aanvraagt, is een retributie verschuldigd. |
6.10.2.8, § 4 |
Een bewijs van betaling van de retributie wordt bij de aanvraag van een conformiteitsattest gevoegd. |
6.10.3.2
|
Voor bestaande vast opgestelde zendantennes is uiterlijk op 31 december 2011 een attest afgeleverd dat de conformiteit met deel 2, hoofdstuk 2.14, afdeling 2.14.2, bevestigt. |