De Koning kan, ter bevordering van de gezondheid van de mens, de nodige maatregelen treffen om de geluidshinder, voortkomende van vaste of mobiele, blijvende of tijdelijke geluidsbronnen, te voorkomen of te bestrijden, en met name:
De ter uitvoering van vorig lid te treffen maatregelen zullen betrekking hebben op de geluidshinder veroorzaakt onder meer door de motorvoertuigen (vrachtwagens, personenwagens, motorrijtuigen, motorfietsen), de vliegtuigen, de hefschroefvliegtuigen, de spoorwegwagens, de geluidssignalisatie aan onbewaakte overwegen, de vaartuigen, de machines opgesteld in werkplaatsen en fabrieken, de machines opgesteld op bouwwerven en de huishoudelijke toestellen.
Ter uitvoering van het eerste lid kan de Vlaamse Regering aan de gemeenten opdragen om taken uit te voeren.
De koninklijke besluiten die ter uitvoering van de voorgaande artikelen worden vastgesteld, moeten aan de Hoge Gezondheidsraad voor advies worden voorgelegd. Die besluiten worden gezamenlijk voorgedragen door de Minister die bevoegd is inzake Volksgezondheid en Leefmilieu en, naargelang van de aard en de bron van het lawaai, door :
De besluiten, die niet tot de bevoegdheid behoren van de Ministers waarvan sprake van 1° tot 9°, worden voorgedragen door de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid en het Leefmilieu behoort.
In speciale omstandigheden is alleen de Minister, tot wiens bevoegdheid de Landsverdediging behoort, gemachtigd alle maatregelen te treffen om het lawaai, dat afkomstig is van gebouwen en installaties, tuigen en voertuigen die onder de militaire overheid ressorteren, te voorkomen of te bestrijden.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de coördinatie van de acties van de Vlaamse overheden ter bestrijding van de geluidshinder.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, kan daarvoor een beroep doen op de diensten van deskundigen of op laboratoria die daartoe in het Vlaamse Gewest zijn erkend met toepassing van de bepalingen van titel V, hoofdstuk 6, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
De Minister, tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid en het Leefmilieu behoort, kan de opvoeding van de bevolking bevorderen op het gebied van de lawaaiproblemen en van de middelen om het lawaai te voorkomen en te vermijden.
Hij kan daarenboven aan de Ministers, tot wier bevoegdheid de Nationale Opvoeding behoort, alle voorstellen doen om die onderwerpen in de onderwijsprogramma's te doen opnemen.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, kan daarvoor een beroep doen op personen of laboratoria die daartoe in het Vlaamse Gewest zijn erkend met toepassing van de bepalingen van titel V, hoofdstuk 6, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
Die erkende deskundigen of laboratoria worden overeenkomstig de bepalingen van titel V, hoofdstuk 6, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid ermee belast apparaten en inrichtingen die lawaai kunnen veroorzaken, die bestemd zijn om het lawaai te dempen, op te slorpen, te meten of de hinder ervan te verhelpen, te beproeven of te controleren.
Voor deze wet en haar uitvoeringsbesluiten worden het toezicht en de bestuurlijke handhaving uitgeoefend, en worden veiligheidsmaatregelen genomen volgens de regels bepaald in hoofdstukken III, IV en VII van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
§ 1
[...]
§ 2
[...]
Met betrekking tot deze wet en haar uitvoeringsbesluiten gebeuren het onderzoek, de vaststelling en de sanctionering van de milieu-inbreuken en milieumisdrijven volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
Deze wet doet geen afbreuk aan de bepalingen van de wet van 10 juni 1952 betreffende de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, alsmede de salubriteit van het werk en van de werkplaatsen.
De bepalingen van artikel 4 zijn niet van toepassing op de koninklijke besluiten die zijn genomen ter uitvoering van de wet van 10 juni 1952 betreffende de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, alsmede de salubriteit van het werk en van de werkplaatsen, noch op de bijzondere vergunningsbesluiten die zijn genomen op grond van de politie der gevaarlijke, schadelijke of hinderlijke inrichtingen, van de politie der stoomtoestellen of van het algemeen reglement op de bescherming van de bevolking en van de werknemers tegen het gevaar van de ioniserende stralingen.
De koninklijke besluiten betreffende de geluidshinder, die van toepassing zijn op de datum waarop deze wet in werking treedt, blijven van kracht tot op de datum waarop zij worden opgeheven.
Tot op die datum worden de milieu-inbreuken en milieumisdrijven met betrekking tot die besluiten onderzocht, vastgesteld en bestraft volgens de regels bepaald in titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.