Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)
Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten is ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen die strikt beperkt blijven tot de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze richtlijn tot alle energiegerelateerde producten nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.
(2) De verschillen tussen de door de lidstaten vastgestelde wetten en bestuursrechtelijke maatregelen betreffende het ecologische ontwerp van energiegerelateerde producten kunnen in de Gemeenschap handelsbelemmeringen doen ontstaan en de concurrentie verstoren en aldus een direct effect op de totstandbrenging en de werking van de interne markt hebben. De harmonisatie van de nationale wetten is het enige middel om dergelijke handelsbelemmeringen en oneerlijke concurrentie te voorkomen. Met de uitbreiding van het toepassingsgebied tot alle energiegerelateerde producten wordt ervoor gezorgd dat de voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor alle belangrijke energiegerelateerde producten op communautair niveau kunnen worden geharmoniseerd.
(3) Energiegerelateerde producten nemen een groot deel van het verbruik van natuurlijke hulpbronnen en energie in de Gemeenschap voor hun rekening. Daarnaast hebben zij nog enkele andere belangrijke milieueffecten. Bij de grote meerderheid van op de communautaire markt beschikbare productcategorieën kunnen milieueffecten van zeer uiteenlopende omvang worden waargenomen, hoewel zij vergelijkbare functionele prestaties leveren. Met het oog op duurzame ontwikkeling moet de voortdurende verbetering van het algemene milieueffect van die producten worden aangemoedigd, vooral door de voornaamste oorzaken van negatieve milieueffecten op te sporen en overdracht van verontreiniging tegen te gaan, wanneer dit niet leidt tot buitensporige kosten.
(4) Veel energiegerelateerde producten hebben dankzij een beter ontwerp een aanzienlijk verbeteringspotentieel om milieueffecten te verminderen en energiebesparingen te realiseren, hetgeen tevens economische besparingen voor het bedrijfsleven en de eindgebruikers oplevert. Naast producten die energie gebruiken, genereren, overbrengen of meten, kan het gebruik van bepaalde energiegerelateerde producten, waaronder in de bouw gebruikte producten zoals ramen, isolatiemateriaal of sommige waterverbruikende producten zoals douchekoppen of kranen, eveneens aanzienlijke energiebesparingen opleveren.
(5) Ecologisch productontwerp is een essentieel element van de communautaire strategie inzake geïntegreerd productbeleid. Het betreft een preventieve aanpak die erop gericht is de milieuprestaties van producten te optimaliseren en tegelijk hun functionele kenmerken te behouden, en die reële nieuwe kansen schept voor fabrikanten, consumenten en de samenleving in haar geheel.
(6) De verbetering van de energie-efficiëntie – met als een van de beschikbare opties een efficiënter eindgebruik van elektriciteit – wordt beschouwd als een substantiële bijdrage tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Gemeenschap inzake broeikasgasemissies. De vraag naar elektriciteit is de snelst groeiende categorie van eindgebruik van energie en zal, indien er geen beleidsmaatregelen worden genomen om deze trend tegen te gaan, naar verwachting in de komende twintig tot dertig jaar verder toenemen. Een aanzienlijke reductie van het energieverbruik, zoals die door de Commissie is voorgesteld in haar Europees programma inzake klimaatverandering (European Climate Change Programme – ECCP), is mogelijk. Klimaatverandering is een van de prioriteiten van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap zoals opgenomen in Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad. Energiebesparing is de meest kostenefficiënte manier om de continuïteit van de voorziening te verbeteren en de afhankelijkheid van invoer te reduceren. Derhalve moeten met betrekking tot de vraagzijde substantiële maatregelen en doelstellingen worden vastgesteld.
(7) Er moeten maatregelen worden genomen in de ontwerpfase van het energiegerelateerde product, aangezien de tijdens de levenscyclus van een product ontstane verontreiniging en het merendeel van de milieukosten in die fase worden gegenereerd.
(8) Er moet een samenhangend kader voor de toepassing van communautaire eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten tot stand worden gebracht, teneinde het vrije verkeer van de producten die aan deze eisen voldoen, te garanderen en hun algemene milieueffect te verbeteren. Bij dergelijke communautaire eisen moeten de beginselen inzake eerlijke concurrentie en internationale handel in acht worden genomen.
(9) De eisen inzake ecologisch ontwerp moeten worden vastgesteld met inachtneming van de doelstellingen en prioriteiten van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, waaronder in voorkomend geval de van toepassing zijnde doelstellingen van de betreffende thematische strategieën van dat programma.
(10) Met deze richtlijn wordt ernaar gestreefd om een hoog milieubeschermingsniveau te verwezenlijken door het potentiële milieueffect voor energiegerelateerde producten te verminderen, waarvan uiteindelijk de consumenten en andere eindgebruikers profijt zullen hebben. Duurzame ontwikkeling vereist ook dat naar behoren rekening wordt gehouden met het gezondheids- en het sociale en economische effect van de voorgenomen maatregelen.
De verbetering van het energierendement en de hulpbronnenefficiëntie van producten draagt bij tot de zekerheid van de energievoorziening en vermindering van de vraag naar natuurlijke hulpbronnen, twee voorwaarden voor een gezonde economische activiteit en bijgevolg voor duurzame ontwikkeling.
(11) Een lidstaat die het noodzakelijk acht om nationale bepalingen te handhaven die hun rechtvaardiging vinden in eisen van doorslaggevend belang in verband met de bescherming van het milieu, of om nieuwe bepalingen in te voeren op basis van nieuwe wetenschappelijke gegevens in verband met de bescherming van het milieu wegens een specifiek probleem dat zich in die lidstaat aandient nadat de toepasselijke uitvoeringsmaatregel is genomen, kan hiertoe overgaan mits hij zich houdt aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 95, leden 4, 5 en 6, van het Verdrag en die voorzien in een kennisgeving vooraf aan en goedkeuring van de Commissie.
(12) Om met ontwerpverbetering maximale milieuvoordelen te kunnen behalen, kan het nodig zijn consumenten te informeren omtrent de milieueigenschappen en de milieuprestaties van energiegerelateerde producten en hen van advies te dienen over manieren om op een milieuvriendelijke manier met deze producten om te gaan.
(13) De aanpak die in de mededeling van de Commissie van 18 juni 2003, getiteld “Geïntegreerd productbeleid – Voortbouwen op een milieugericht levenscyclusconcept” wordt beschreven en een belangrijk innovatief element is van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap, heeft tot doel de milieueffecten van producten gedurende hun gehele levenscyclus, waaronder selectie en gebruik van grondstoffen, fabricage, verpakking, transport en distributie, installatie en onderhoud, gebruik en einde van de levensduur, te verminderen. Indien in het ontwerpstadium rekening wordt gehouden met het milieueffect van een product gedurende de gehele levenscyclus, biedt dat grote mogelijkheden om de bescherming van het milieu op kosteneffectieve wijze te bevorderen, onder meer met betrekking tot hulpbronnen- en materiaalefficiëntie, waarmee wordt bijgedragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de thematische strategie inzake het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Er moet worden gezorgd voor de nodige flexibiliteit om die factoren in het productontwerp te integreren en tegelijkertijd rekening te houden met technische, functionele en economische overwegingen.
(14) Hoewel een brede visie op het milieuprestatieconcept wenselijk is, moet, in afwachting van de aanneming van het werkprogramma, beperking van broeikasgasemissies door verbetering van de energie-efficiëntie als een prioritaire milieudoelstelling worden aangemerkt.
(15) Het kan noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn om specifieke gekwantificeerde eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor sommige producten of milieuaspecten daarvan, teneinde ervoor te zorgen dat hun milieueffect tot een minimum wordt beperkt. Gelet op de dringende noodzaak om bij te dragen tot het nakomen van de in het kader van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering aangegane verbintenissen en onverminderd de in deze richtlijn voorgestane geïntegreerde aanpak, dient tot op zekere hoogte voorrang te worden gegeven aan maatregelen die tegen geringe kosten in hoge mate kunnen bijdragen tot de reductie van broeikasgasemissies. Dergelijke maatregelen kunnen ook bijdragen tot het duurzame gebruik van hulpbronnen en een belangrijke bijdrage leveren tot het tienjarenkader van programma's inzake duurzame productie en consumptie, dat is overeengekomen op de Wereldtop over duurzame ontwikkeling van 26 augustus tot en met 4 september 2002 in Johannesburg.
(16) Als algemeen beginsel en in voorkomend geval dient het energieverbruik van energiegerelateerde producten in de stand-by- of uitstand te worden beperkt tot het minimum dat noodzakelijk is voor hun goede functioneren.
(17) Hoewel als referentie moet worden uitgegaan van de producten of technologieën met de beste prestaties die beschikbaar zijn op de markt, inclusief de internationale markten, moet het niveau van de eisen inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld op basis van technische, economische en ecologische analyses. Door flexibiliteit in de methode voor het vaststellen van het niveau van de eisen kan een snelle verbetering van milieuprestaties worden bevorderd. De belanghebbende partijen moeten worden geraadpleegd en actief aan deze analyse meewerken. Voordat bindende maatregelen worden vastgesteld, moeten de betrokken partijen naar behoren worden geraadpleegd. Een dergelijke raadpleging kan aan het licht brengen dat een geleidelijke invoering nodig is of dat overgangsmaatregelen noodzakelijk zijn. De invoering van tussentijdse streefdoelen vergroot de voorspelbaarheid van het beleid, maakt de aanpassing van de productontwikkelingscyclus mogelijk en maakt het voor de belanghebbenden gemakkelijker om op lange termijn te plannen.
(18) Er moet prioriteit worden verleend aan alternatieve wijzen van aanpak, zoals zelfregulering door de industrie, wanneer de beleidsdoelstellingen met zulke maatregelen sneller of goedkoper kunnen worden bereikt dan met bindende voorschriften. Wetgevingsmaatregelen kunnen nodig zijn wanneer de marktkrachten niet in de goede richting of niet snel genoeg evolueren.
(19) Met zelfreguleringsmaatregelen, met inbegrip van vrijwillige overeenkomsten zoals unilaterale verbintenissen van de industrie, is snelle vooruitgang mogelijk wegens de snelle en kostenefficiënte uitvoering en wordt een soepele en gerichte aanpassing aan technologische keuzemogelijkheden en marktgevoeligheden mogelijk gemaakt.
(20) Voor de beoordeling van vrijwillige overeenkomsten of andere zelfreguleringsmaatregelen die worden gepresenteerd als alternatieven voor uitvoeringsmaatregelen, moet informatie over ten minste de volgende punten beschikbaar zijn: openstelling voor deelname, toegevoegde waarde, representativiteit, gekwantificeerde en gefaseerde doelstellingen, betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, toezicht en verslaglegging, kosteneffectiviteit van het beheer van een zelfreguleringsinitiatief en duurzaamheid.
(21) De mededeling van de Commissie van 17 februari 2002, getiteld “Milieuconvenanten op het niveau van de Gemeenschap binnen het kader van het actieplan inzake de vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving”, kan een goede leidraad zijn bij de beoordeling van zelfregulering door de industrie in het kader van deze richtlijn.
(22) Deze richtlijn is tevens bedoeld om te bevorderen dat het ecologische ontwerp ingang vindt in kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en bij zeer kleine bedrijven. Die acceptatie kan worden bevorderd indien informatie over de duurzaamheid van hun producten op ruime schaal beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk is.
(23) Energiegerelateerde producten die voldoen aan de in uitvoeringsmaatregelen bij deze richtlijn vastgestelde eisen inzake ecologisch ontwerp, moeten voorzien zijn van de “CE”-markering en bijbehorende informatie om op de interne markt te kunnen worden geïntroduceerd en aan het vrije verkeer te kunnen deelnemen. Rigoureuze handhaving van de uitvoeringsmaatregelen is noodzakelijk om de gevolgen van de gereglementeerde energiegerelateerde producten voor het milieu te beperken en eerlijke concurrentie te kunnen garanderen.
(24) Wanneer de Commissie uitvoeringsmaatregelen en het werkplan opstelt, dient zij overleg te plegen met de vertegenwoordigers van de lidstaten en met de verschillende belanghebbende partijen van de productgroep, zoals het bedrijfsleven, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen en de ambachtelijke industrie, vakbonden, handelaars, kleinhandelaars, importeurs, milieuorganisaties en consumentenorganisaties.
(25) Bij het opstellen van een uitvoeringsmaatregel houdt de Commissie terdege rekening met de bestaande nationale milieuwetgeving, met name betreffende toxische stoffen, waarvan de lidstaten hebben aangegeven dat die moet worden gehandhaafd; bestaande, gerechtvaardigde beschermingsniveaus in de lidstaten worden niet verlaagd.
(26) Er moet rekening worden gehouden met de voor gebruik in richtlijnen inzake technische harmonisatie bedoelde modules en voorschriften die zijn vastgesteld bij Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten.
(27) De toezichtautoriteiten moeten informatie uitwisselen over de binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn voorgenomen maatregelen teneinde het markttoezicht te verbeteren, daarbij rekening houdend met Verordening (EG) nr. 765/2008 het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten. Bij deze samenwerking moet zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van elektronische communicatiemiddelen en de hierop betrekking hebbende communautaire programma's. De uitwisseling van informatie over de tijdens de levenscyclus geleverde milieuprestaties en over de resultaten van de toegepaste ontwerpoplossingen moet worden vergemakkelijkt. De verzameling en de verspreiding van de kennis die de fabrikanten op het gebied van ecologisch ontwerp opdoen, vormen een van de essentiële voordelen van de richtlijn.
(28) Een bevoegde instantie is gewoonlijk een publiekrechtelijk of privaatrechtelijk orgaan, aangewezen door de openbare autoriteiten, dat de noodzakelijke garanties biedt voor onpartijdigheid en beschikbaarheid van technische kennis om te verifiëren of het product voldoet aan de toepasselijke uitvoeringsmaatregelen.
(29) Gelet op het belang om niet-naleving te voorkomen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de noodzakelijke middelen voor een doeltreffend markttoezicht beschikbaar zijn.
(30) Het kan zinvol zijn om begeleidende maatregelen te overwegen voor de opleiding in en informatie over ecologisch ontwerpen voor kleine en middelgrote ondernemingen.
(31) Het is in het belang van de werking van de interne markt dat kan worden beschikt over op communautair niveau geharmoniseerde normen. Zodra de verwijzing naar een dergelijke norm in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, moet de inachtneming ervan een vermoeden van overeenstemming met de overeenkomstige eisen van de op basis van deze richtlijn vastgestelde uitvoeringsmaatregel doen ontstaan, hoewel ook andere middelen voor het aantonen van deze overeenstemming moeten worden toegestaan.
(32) Een van de belangrijkste functies van geharmoniseerde normen moet zijn fabrikanten te helpen bij de toepassing van de uitvoeringsmaatregelen die uit hoofde van deze richtlijn zijn aangenomen. Die normen kunnen een essentiële rol spelen bij het vaststellen van meet- en testmethoden. In het geval van de generieke voorschriften inzake ecologisch ontwerp kunnen geharmoniseerde normen een belangrijke rol spelen als richtsnoer voor de fabrikanten om het ecologische profiel van hun product op te stellen overeenkomstig het bepaalde in de toepasselijke uitvoeringsmaatregel. In deze normen moet duidelijk het verband worden aangegeven tussen hun bepalingen en de voorschriften waaraan moet worden voldaan. Het doel van geharmoniseerde normen is niet het vaststellen van grenswaarden voor milieuaspecten.
(33) Het is nuttig dat in de in deze richtlijn gebruikte definities wordt verwezen naar toepasselijke internationale normen zoals ISO 14040.
(34) Deze richtlijn is in overeenstemming met bepaalde beginselen voor de tenuitvoerlegging van de nieuwe aanpak zoals beschreven in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie en van de verwijzingen naar geharmoniseerde Europese normen. Resolutie van de Raad van 28 oktober 1999 betreffende “de rol van de normalisatie in Europa” bevat de aanbeveling dat de Commissie onderzoekt of het beginsel van de nieuwe aanpak tot nog niet bestreken sectoren kon worden uitgebreid, als middel om de wetgeving te verbeteren en te vereenvoudigen waar dit mogelijk is.
(35) Deze richtlijn is complementair aan bestaande communautaire instrumenten zoals Richtlijn 92/75/EEG van de Raad van 22 september 1992 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van huishoudelijke apparaten, Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren, Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur en Richtlijn 2006/121/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot wijziging van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen teneinde deze aan te passen aan Verordening (EG) nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de vergunningverlening en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen en Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur. De synergie tussen deze richtlijn en de bestaande communautaire instrumenten moet bijdragen tot de verhoging van hun respectieve effect en tot de formulering van coherente, door de fabrikanten toe te passen eisen.
(35bis)
Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (*) bepaalt dat de lidstaten eisen voor energieprestaties moeten vaststellen voor onderdelen van gebouwen die deel uitmaken van de bouwschil van het gebouw en systeemeisen in verband met de totale energieprestatie, het adequaat installeren, dimensioneren, afstellen en controleren van de technische bouwsystemen die in bestaande gebouwen worden geïnstalleerd. In overeenstemming met de doelstellingen van deze richtlijn kunnen deze eisen in bepaalde omstandigheden de installatie beperken van energiegerelateerde producten die aan deze richtlijn en de daarmee samenhangende uitvoeringsmaatregelen voldoen, mits dergelijke eisen geen ongerechtvaardigde marktbelemmering vormen.
(36) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.
(37) In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om Richtlijn 92/42/EEG van de Raad, en de Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad te wijzigen of in te trekken. Deze wijziging of intrekking moet worden vastgesteld volgens de in artikel 5bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
(38) De Commissie moet tevens de bevoegdheid worden gegeven uitvoeringsmaatregelen vast te stellen met eisen inzake ecologisch ontwerp voor bepaalde energiegerelateerde producten, met inbegrip zo nodig van het invoeren van uitvoeringsmaatregelen tijdens de overgangsperiode, alsmede bepalingen inzake de weging van de diverse milieuaspecten. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 5bis van Besluit 1999/468/EG.
(39) De Commissie moet op basis van de ervaring die is opgedaan met de toepassing van deze richtlijn, Richtlijn 2005/32/EG en de uitvoeringsmaatregelen, de werking, de methoden en de doeltreffendheid van deze richtlijn beoordelen en de wenselijkheid van de uitbreiding van het toepassingsgebied ervan tot andere dan energiegerelateerde producten evalueren. In het kader van de evaluatie moet de Commissie de vertegenwoordigers van de lidstaten en de betrokken belanghebbenden raadplegen.
(40) De lidstaten moeten de sancties bepalen die moeten worden toegepast in geval van inbreuk op de op basis van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.
(41) Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het garanderen van de werking van de interne markt door te eisen dat producten een adequaat niveau van milieuprestaties bereiken, niet voldoende kan worden verwezenlijkt door de lidstaten en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag genoemde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(42) De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van Richtlijn 2005/32/EG materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit Richtlijn 2005/32/EG.
(43) Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage IX, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen en voor toepassing ervan onverlet te laten.
(44) Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord “Beter wetgeven” worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,
(...)