Elke overheidsinstantie, vermeld in artikel II.74, eerste lid, draagt zorg voor een behoorlijke behandeling van de klachten en richt daarvoor een klachtenvoorziening in.
De klachtenvoorziening moet zo georganiseerd zijn dat:
1° elke klacht behandeld kan worden door een persoon die niet betrokken was bij de feiten waarop de klacht betrekking heeft;
2° elke klachtenbehandelaar zijn opdracht onafhankelijk, neutraal en met kennis van zaken kan uitoefenen.
Het hoofd van de overheidsinstantie waarborgt dat de klachtenbehandelaars:
1° beschermd worden tegen beļnvloeding of druk, in het bijzonder van personen die betrokken zijn bij de feiten waarop de klacht betrekking heeft;
2° over voldoende tijd beschikken om de klachten te behandelen;
3° niet geėvalueerd worden op of tuchtrechtelijk vervolgd worden vanwege hun bevindingen in het onderzoek of hun oordeel over de klacht.